Bezinning bij / surfen naar:
Zusters en broeders,
Zonet hoorden we een merkwaardig verhaal: vier mannen kruipen met een lamme op een draagberrie op het dak van Jezus’ huis, en laten hem vervolgens pal voor de voeten van Jezus neer. Het wordt zo beeldrijk verteld dat je het zonder moeite voor ogen kunt brengen. En ook: dat je je bijna spontaan afvraagt: Wat is mijn plaats is in dat verhaal? Ben ik die man op de draagberrie die lamgeslagen is door het leven en die zich daar letterlijk bij neerlegt? De man die niet genezen wordt omdat hijzelf daarom vraagt, maar omdat die vier andere mannen een geloof hebben dat bergen verzet? De man die niet eens ‘dank u’ zegt wanneer hij genezen wordt? Niet tegen Jezus, niet tegen de dragers en niet tegen God, want het is de menigte die God in zijn plaats verheerlijkt. Toch heeft Jezus hem voordien zijn zonden vergeven. Dat kan verbazing wekken, want Jezus weigerde mee te gaan in de opvatting dat een handicap of een ziekte als bijvoorbeeld melaatsheid een straf was van God. Maar waarom vergeeft Jezus hem dan zijn zonden, en welke zonden vergeeft Hij? Wel, Hij vergeeft hem de zonden die ik zojuist opsomde: zijn gebrek aan hoop en zijn moedeloosheid. Dat vergeeft Jezus hem, ook al vraagt hij er niet om.
Zijn wij die man, of zijn we de schriftgeleerden die zich halsstarrig vastklampen aan het verleden, waarbij de wet de wet is, en daarmee basta? De wet die boven de mens staat? De wet waaraan geen letter mag gewijzigd worden, ook al ziet de wereld er nu heel anders uit dan op het moment dat die wet tot stand kwam?
Of zijn we misschien de menigte die geen plaats wil maken voor die dragers met hun lamme? Ha nee, ik sta hier, en het is ieder voor zich. Ik sta mijn plaats niet af, want het is mijn plaats, en ik ga voor niets of niemand uit de weg. En als iemand anders er niet in slaagt zijn plaats in de maatschappij en in het leven te bemachtigen, ja, dat is dan spijtig voor hem, maar daar kan ik niet voor opdraaien.
Of proberen we misschien toch maar die dragers te zijn? Die naamloze dragers met hun geloof dat zelfs Jezus verbaast? Die mannen die in de toekomst durven kijken en die er ook voor willen gaan? Ik weet niet of het u ook opgevallen is, maar naast Jezus zijn zij de enigen die bewegen. En ze bewegen omdat ze weigeren zich bij de toestand neer te leggen. Ze zijn dus niet zoals hun lamme vriend. ‘Als hij het al opgeeft voor hij aan iets begint, awel, wij niet’, dat is hun leuze. Ze weten niet of hun moeite niet voor niets zal zijn, en ze weten ook niet of Jezus hen niet zal uitkafferen omdat ze zijn dak beschadigen. Maar ze weigeren bij de pakken te blijven zitten, ze weigeren het hoofd te laten hangen en te zeggen: het is zoals het is, en we kunnen er niets aan veranderen.
Zusters en broeders, ik denk dat wij soms veel te weinig op die dragers en veel te veel op die lamme, die schriftgeleerden en die menigte lijken. Dat we ons veel te veel neerleggen bij wat is, en veel te weinig streven naar wat zou kunnen zijn. Dat we veel te weinig in de toekomst durven kijken. Als persoon, als Kerk en ook als land. Ik ontmoet heel veel moedeloosheid, mensen die opgeven zonder te vechten, die hun relatie zomaar laten kapotgaan, die zwelgen in zelfbeklag, die depressief worden of zeggen: als er iets gebeurt wat me niet aanstaat, gooi ik me onder de trein. Mensen die bang zijn om in de toekomst te kijken, want wie weet, wat gaan we daar allemaal niet zien. En ik zie ook een Kerk die niet in de toekomst durft kijken, die zelfs het heden niet onder ogen durft zien, of erger nog: die het heden afwijst en zich spiegelt aan die schriftgeleerden uit het evangelie: de wet is de wet, en die is voor eeuwig. En kijk ik naar ons land, dan zie ik een hemeltergende gelatenheid, en een al even hemeltergende onwil van veel politici om nieuwe wegen te gaan, ook allang duidelijk dat de oude wegen naar nergens en niets leiden.
Ik denk dat we met zijn allen, als persoon, als Kerk, als land beter zou luisteren naar wat God bij monde van de profeet Jesaja in de eerste lezing zegt: ‘Denk niet meer aan het verleden en sla geen acht op wat allang voorbij is: Ik onderneem iets nieuws, het begin is er al. Ziet ge het niet?’ Laten we dus ophouden met treuren om dingen die voorbij zijn, en onze blik op de toekomst richten. Dat is wat Jezus aan de lamme, aan de schriftgeleerden en ook aan de menigte vraagt: Leg u niet neer bij wat is, maar streef naar wat zou kunnen zijn, want anders ben je verlamd.
Zusters en broeders, Jezus heeft zich nooit neergelegd bij wat was, maar altijd gestreefd naar, en zich ingezet voor wat zou kunnen zijn, ook al was de tegenstand sterk. En nooit heeft Hij de hoop opgegeven, ook al leek de situatie hopeloos. Je weet wat Hij op het kruis zei: ‘In uw handen beveel ik mijn geest.’ Je weet ook wat het gevolg was van dat vertrouwen: God begon iets nieuws met Hem door Hem op de derde dag te laten verrijzen. Ook met ons wil God iets nieuws beginnen, elke dag opnieuw. Laten we zijn aanbod niet missen, want anders kiezen we voor verlamming. Amen.