Bezinning bij / surfen naar:
‘Mensenzoon, Ik zend u tot de kinderen van Israël, tot dat opstandige volk dat zich tegen Mij verzet.’ Zo spreekt God de Heer tot Ezechiël in de eerste lezing.
Zusters en broeders, zou God de Heer vandaag niet nog eens een profeet naar Israël kunnen zenden? Naar dat nukkige en weerbarstige volk dat geen vrede wil? En zou Hij ook niet eens een profeet kunnen zenden naar al die moslimterroristen die zichzelf tot god verheven hebben, en zichzelf hebben aangesteld tot scherprechters over allen die het wagen anders te denken dan zij? En zou God verder niet ook eens een profeet kunnen zenden naar alle andere fundamentalisten, of ze nu katholiek of protestants zijn, communistisch of kapitalistisch, liberaal of socialistisch, pantheïstisch of atheïstisch? Al die lieden die altijd zeker zijn van hun eigen groot gelijk, die lieden voor wie geen waarheid te groot en geen leven te heilig is om dat eigen groot door te drukken? Zou God dat niet eens kunnen doen? Een profeet zenden die met gezag kan spreken, die kan zeggen: ‘Zo spreekt God de Heer.’
Maar God de Heer heeft ooit al zo’n profeet gezonden. Hij heette Jezus, en Hij was Gods eigen Zoon. En je weet wat dat weerbarstige volk met Hem heeft aangevangen. Dat volk zei: ‘Wie denkt Hij wel dat Hij is, dat omhooggevallen zoontje van Jozef, de timmerman? We zullen Hem eens rap een lesje leren, zie!’
Zusters en broeders, ik vrees dat Jezus de weg is gegaan van zoveel vredesapostelen voor en na Hem. Want de groten der aarde, en de fundamentalisten van allerlei slag moeten niets weten van spelbedervers die hen met hun eigen kwaad confronteren. Dus weg met hen. Dat was zo in de tijd van Jezus, dat is vandaag zo, en het is nooit anders geweest.
En nu moeten wijzelf vooral oppassen dat we niet denken dat we zoveel beter zijn. Want hoe gemakkelijk en hoe dikwijls zeggen en denken wij niet: ‘Wie denkt hij wel dat hij is? Wie denkt zij wel dat zij is? ’s Keizers kat is haar nicht!’ Hoe dikwijls schrijven we mensen niet af nog voor we hun de kans gegeven hebben aan te tonen dat ze weten waarmee ze bezig zijn, dat ze goed zijn in wat ze doen, dat ze geloven in de boodschap die ze verkondigen, en dat ze er ook naar willen leven. Dat ze echt zo eerlijk en zo oprecht en zo betrouwbaar zijn als ze zich voordoen.
Zusters en broeders, we moeten er ons voor hoeden dat we elkaar en onze medemensen niet het verdomhoekje injagen met de dooddoener: ‘Wie denkt hij wel dat hij is?’, want dan doen we precies hetzelfde als de dorpsgenoten van Jezus. En we zien het gevolg: Jezus is als verlamd. ‘Hij kon geen enkel mirakel doen, behalve dat Hij een klein aantal zieken genas die Hij de handen oplegde’, noteert de evangelist. Natuurlijk kan Hij geen wonderen verrichten: niemand vraagt er Hem om, integendeel, ze hebben alleen maar minachting voor Hem. Dat moeten wij dus niet doen, elkaar verlammen. Wie weet hoeveel goedheid, hoeveel menselijke wonderen zelfs er verloren gaan als we dat wél doen. Dezelfde goedheid en dezelfde wonderen die in Nazaret verloren gingen, omdat Jezus geen kans kreeg. Ik denk niet dat we ons, in onze omgang met elkaar en met onze medemensen, aan de inwoners van Nazaret moeten spiegelen. Integendeel, laten we elkaar zien door de ogen van onze Schepper, Hij die al zijn kinderen even liefheeft. Hij die ook al zijn kinderen altijd opnieuw kansen wil geven om goede mensen te worden. Amen.