Bezinning bij / surfen naar:
Zusters en broeders,
Zesenveertig jaar, zo lang was er aan de tempel in Jeruzalem gebouwd. Een mooie tempel, dat wel, maar zesenveertig jaar is toch een heel lange tijd. Ter vergelijking: in 1993 werd in Antwerpen het filmcomplex Metropolis gebouwd, en daar ging het om 24 zalen met in totaal 8100 zetels, en verder congres- en vergaderzalen, restaurants, winkels, parkeerruimte enz. Bouwtijd: zes maanden. Tegenover 46 jaar voor de tempel in Jeruzalem. Het lijkt wel of de tijd daar was blijven stilstaan. En toch: 46 jaar is helemaal niet lang. Opnieuw ter vergelijking: aan de Antwerpse Onze-Lieve-Vrouwkathedraal werd 200 jaar gebouwd, aan de Gentse Sint-Baafskathedraal zelfs 250 jaar. Allebei in de periode na 1300. In volle middeleeuwen dus. Was de tijd daar dan helemaal blijven stilstaan?
Nee, de tijd was daar niet blijven stilstaan, maar ze hadden wel tijd, de middeleeuwers. En ze konden ook plannen uitwerken voor het volgende paar honderd jaar. Misschien hebben we er nooit bij stilgestaan, maar de bouwmeesters van het eerste uur zagen nooit iets meer dan fundamenten, pas generaties later stonden de muren recht en nog eens generaties later kwam het dak erop, werd de toren afgewerkt en begon de afwerking van de kerk binnenin. Allemaal vanuit geloof dat wat voor God werd gedaan, wél gedaan was. Middeleeuwers hadden idealen en doelen op lange termijn, vanuit hun geloof en hun solidariteit. En ze hadden tijd.
Ik denk dat hierin een van de problemen van onze tijd ligt: dat we weinig of geen geloof en helemaal geen tijd hebben, en dat we niet solidair zijn. Bij ons moet alles snel gaan, zo snel dat we geen oog of oor meer hebben voor God en gebod. Dus ook niet voor de geboden die Hij ons vandaag meegeeft, en die Hij inleidt met de woorden: ‘Ik ben de Heer uw God die u heb weggeleid uit het slavenhuis.’ Dat zijn niet zomaar wat woorden, nee, dat is de kern van de geboden, namelijk ‘Ik ben de God die u wegvoert uit de slavernij van uw afgoden, ook uit de afgoden van geen tijd en geen solidariteit, en van druk druk druk.’ Wij moeten alles al hebben nog voor we het gedacht hebben. We nemen daarbij geen tijd om af te wegen of iets ook ten goede komt aan onze medemens, aan het milieu, aan de gemeenschap, aan de wereld. Nee, daar staan we niet bij stil. We zien nu waar ons dat gebracht heeft: in een wereldwijde crisis, die natuurlijk in de eerste plaats de armen en de kwetsbaren treft. Niet de rijken. Nee, die zullen alleen enkele miljarden minder te veel hebben. Maar of wijzelf en de wereld in het algemeen iets zullen leren uit die crisis? Of er opnieuw iets als tijd en solidariteit zal groeien? Ik betwijfel het. Nochtans laat God er geen twijfel over bestaan waar het op aankomt: op aandacht en respect voor onze medemens. ‘Eer uw vader en uw moeder’, zegt Hij, ‘dood niemand, blijf trouw aan uw partner, steel niet, lieg niet en vertel geen roddels over je naaste, zet je zinnen niet op de vrouw of op het goed van je naaste.’
Aandacht en respect voor onze medemens, dus ook voor de wereld waarin en waarop we met zijn allen leven. Dat houdt in dat we erkennen dat er grenzen zijn die we niet mogen overschrijden, want anders vergrijpen we ons aan onze medemens en aan onze wereld, en dat kan niet, want ze zijn net als wij schepsel van God. Precies daarop wijzen ons de tien geboden: ze trekken een lijn tussen wat menselijk is en wat niet. Ze geven aan God wat aan God, en aan de mens wat aan de mens toekomt. Als we naar die geboden zouden leven en handelen, zou de wereld er helemaal anders uitzien. Dan zou er vreugde zijn op aarde, en vrijheid en vrede in Gods naam. Dan zou het heilige echt heilig, en het menselijke echt menselijk zijn. Dan zou Jezus geen geldwisselaars en de kooplieden uit de tempel moeten ranselen, en zouden organisaties als Broederlijk Delen niet eens nodig zijn.
In de liturgiemap van Broederlijk Delen vond ik een klacht van de oorspronkelijke bewoners van India. Al eeuwenlang worden ze vernederd en uitgebuit, omdat ze niet passen in het verhaal van de zogenaamde vooruitgang. Ik citeer enkele van hun bedenkingen.
We zegden ‘wees welkom en gezegend’, maar ze namen ons land af.
We zegden ‘wees welkom’, en we boden hun een kop rijstbier aan, maar ze grepen onze hand en verkrachtten ons.
We zegden ‘wees welkom’, maar ze dwongen ons hun manier van leven en hun wetten te volgen, ook al begrepen we ze niet. Onze levenswijze en gebruiken werden belachelijk gemaakt.
We zegden ‘wees welkom’, maar ze brachten grote machines mee, bouwden fabrieken, dammen en steden, en duizenden van ons werden dakloos. Industrieel afval wordt gedumpt in onze velden, zodat onze oogst, onze vis en ons land vernield worden.’
Zusters en broeders, die tekst legt pijnlijk bloot waar wij met ons keihard liberaal en economisch denken en handelen mee bezig zijn: we overschrijden voortdurend grenzen, we verwoesten levens, we maken andere mensen kapot, we maken onze aarde kapot. Misschien moeten we onszelf maar eens onder handen nemen, want misschien zijn wij wel de kooplieden en de geldwisselaars van deze tijd, en dat kan niet echt de bedoeling zijn. We zijn immers christenen. Amen.