Bezinning bij / surfen naar:
- Exodus 32, 7-11.13-14
- Lucas 15, 1-32
Zusters en broeders,
Zondag, 29 augustus, E40 tussen Leuven en Luik, net voorbij Boutersem. Het was kort na de middag en niet echt druk. Je kent dat: het eerste rijvak rijdt 100, het tweede 120, en nu en dan gaat er eentje eens heel even op het derde rijvak. Plots raast ons op dat vak een zwarte BMW aan minimum 200 voorbij. ‘Gek’, riep ik geschrokken, en ook mijn vrouw en mijn twee oudste kleinkinderen op de achterbank sloegen wit uit. Seconden later schoot iets verder een zwarte rookpluim de lucht in, een wagen vloog van helemaal links tussen de andere wagens door tegen de rechtervangrail en werd terug op weg gekatapulteerd. Net als andere chauffeurs stopten we om eventueel hulp te bieden. Als bij wonder waren er geen doden of gekwetsten, zelfs de wildeman kroop ongedeerd uit zijn totaal verhakkelde autowrak. Ik zei hem dat hij minimum 200 had gereden, dus veel, maar dan ook veel te snel. ‘Dat mag ik’, antwoordde hij arrogant. ‘Daarvoor is dat derde rijvak, om snel te rijden. Ik reed trouwens niet te snel, die andere wagen reed veel te traag.’ Ik probeerde het nog eens, en vroeg voorzichtig waaróm hij in hemelsnaam zo snel reed. ‘Omdat ik dat mag’, herhaalde hij, opnieuw erg arrogant. Ik dacht: Jongeman, inzake verantwoordelijk rijgedrag ben jij alleszins een verloren zoon. Ik kan alleen maar hopen dat je geen onschuldigen in je ondergang meesleurt.
De vraag is nu: waarom wil hij absoluut onverantwoord zijn? Dezelfde waarom-vraag stel ik me ook bij het evangelie: waarom heeft dat schaap de kudde verlaten, waarom verliest die vrouw dat zilverstuk, waarom gaat die zoon stomweg zijn leven vergooien? Die vrouw, dat lijkt geen probleem: ze is even zorgeloos geweest, of verstrooid. We kennen dat. ‘Waar heb ik mijn autosleutels nu weer gelaten?’ ‘Oei, ik vind mijn paspoort niet.’ ‘Waar is dit of dat nu weer?’ De dagelijkse vergetelheden en verstrooidheden. Niets ergs, maar wel vervelend. Heel anders dan dat schaap dat de kudde verlaat en die jongen die het thuis aftrapt. Waarom doen ze dat? Als kind al vroeg ik me dat af, en ik doe het nog altijd. Werd dat schaap misschien niet aanvaard in de kudde? Was het een zwart schaap? Of was het een eigenzinnig schaap dat nooit tevreden was met wat het had en het gras aan de andere kant altijd groener vond? En die zoon: voelt hij zich misschien niet goed in zijn vel als jongste zoon? Gedomineerd door zijn oudere broer? Altijd op de tweede plaats en nooit ernstig genomen? Of is hij een wildvang die alleen maar onverantwoord wil genieten? Wie zal het zeggen? Feit is dat zowel hij als het schaap de kudde verlaten, en dat de waarom-vraag niet beantwoord wordt, meer nog: ze wordt zelfs niet gesteld. We krijgen alleen de reactie van de herder en van de vader, en ik denk dat we die niet echt goed begrijpen.
Misschien vinden we de herder zelfs onverantwoord. Wie laat nu 99 schapen in de wildernis achter om één verloren schaap te gaan zoeken. De kans dat hij het vindt is klein, de kans dat hij bij zijn terugkeer de 99 andere schapen heelhuids terugvindt is wellicht nog kleiner. En toch doet hij het, want de kudde moet voltallig zijn. Geen enkel schaap mag verloren gaan. Het is zoals op een feest waarbij een paar mensen onvoorzien niet zijn kunnen komen. Iedereen vindt het spijtig, en het feest is al een beetje stuk nog voor het begonnen is. De groep is niet volledig, en dat drukt op het feestgevoel. Zoals het drukt wanneer aan een moeilijke puzzel één stukje ontbreekt, of van een servies één glas gebroken is. Je weet wat ik bedoel: je denkt niet aan wat je overhoudt, nee, je mist dat ene stukje en dat ene glas. Want het geheel is niet meer volledig.
Ook de vader zullen we wellicht maar met moeite begrijpen. Zo’n uitbundigheid, geen enkel verwijt, zelfs geen vraag. Nee, alleen maar vreugde en overdaad. Ik denk dat we veel meer begrip hebben voor de oudste zoon, die verre van tevreden is met wat hij hoort en ziet. En anders dan zijn vader stelt hij wél vragen. ‘Waarom heb je mij nooit eens iets gegeven om met mijn vrienden te feesten? Waarom ontvang je die onwaardige zoon van je als was hij de koning in hoogsteigen persoon? Waarom?’
En zo zijn we terug bij Het begin: waarom? Waarom dit, waarom dat. Waarom doen mensen, waarom doen wij dingen waarvan we weten dat ze verkeerd zijn, dat ze slecht zullen aflopen en dat we er spijt over zullen hebben? Waarom doen we dat? En waarom begrijpen we tegelijk niet en keuren we het misschien zelfs af dat God mensen, dus ook ons, nooit in de steek laat, en dat Hij altijd bereid is een nieuw, een proper verhaal met ons te schrijven?
Zusters en broeders, we zijn verre van volmaakt, laten we daar eerlijk in zijn. Heel dikwijls zijn we zelf dat domme schaap en die al even domme zoon uit het evangelie, dus kunnen alleen maar blijven hopen en geloven dat God ons altijd opnieuw in de armen zal sluiten, en dat Hij altijd opnieuw zal zeggen: je was dood, maar nu leef je opnieuw, want zie, Ik maak alles nieuw. Amen.