Bezinning bij / surfen naar:
- Baruch 5, 1-9
- Lucas 3, 1-6
Zusters en broeders,In het vijftiende regeringsjaar van keizer Tiberius, toen ook Pilatus, Herodes, Filippus, Lysanias, Annas en Kajafas heren van belang waren – enfin, dat dachten ze toch – riep God een man in de woestijn, en met die man begint het verhaal van God met zijn mensen, het verhaal dat zijn voleinding vindt in, met en door Jezus, de Zoon van God. In dat verhaal zijn die zogenaamde heren van belang niets meer dan meubels in het decor. Ze zullen er dus geen enkele rol van belang in spelen. Dat doet Johannes wél. In heel de Jordaanstreek preekt hij een doopsel van bekering tot vergeving van de zonden. ‘Bekeer je!’ zegt hij. Maar ‘bekeren’, wat is dat?
Een paar dagen geleden vertelde een van mijn vrienden me dat zijn dochter haar epileptisch kind naar school bracht. Onderweg kreeg dat kind een zware aanval van epilepsie, net toen de moeder over een rotonde reed. Ze moest dus stoppen om haar kind bij te staan. En daar zat ze op de grond, met haar kind half uit de auto op haar schoot, en ze probeerde het te beschermen tegen de gevaren van zo’n epileptische aanval. Honderden auto’s reden voorbij, moesten vertragen, aanschuiven omdat haar auto en zijzelf in de weg stonden, maar niemand stopte. Niemand die tenminste nog maar vroeg of hij kon helpen. Nee, alleen verveelde blikken van ‘kun je nergens anders staan?’ ‘Bekeer je! zegt Johannes, ‘keer om, keer je letterlijk om en ga hulp bieden aan een mens in nood!’
En ‘bekeer je!’ zegt hij ook tot de ouders die niet met hun kinderen kunnen opschieten, en tot de kinderen die alles altijd beter weten dan hun ouders. En tot de mannen die geweld gebruiken tegen hun vrouw en hun kinderen. En met nog meer nadruk zegt hij het tot de volwassenen, ook priesters, die zich aan kinderen vergrijpen, ze misbruiken en hun ziel voor de rest van hun leven verminken. ‘Bekeer je’ zegt hij tot de buren die elkaars bloed zouden kunnen drinken, en tot hen die hun collega’s op het werk dood pesten. ‘Keer je om,’ zegt Johannes, ‘en vraag vergeving aan God en aan allen die je onrecht hebt aangedaan. En maak voor de rest van je leven de paden recht die je scheefgetrokken hebt.’
En ‘bekeer je’ zegt hij ook tot ondernemers die alleen maar in geld en in winst kunnen denken, en die met één druk op het toetsenbord van hun computer bedrijven sluiten en duizenden mensen op straat zetten. En ook ‘bekeer je’ tot hen die anderen uitbuiten, vernederen, bestelen, een hongerloon betalen. En ‘bekeer je’ tot politici die hun macht misbruiken om tegenstanders uit de weg te ruimen en om zichzelf te verrijken op de kap van het volk dat ze beweren te leiden. ‘Keer je om,’ zegt hij, ‘en vraag vergeving aan God en aan allen die je onrecht hebt aangedaan. Maak recht de ruwe wegen van het onrecht dat je gepleegd hebt.’
En ‘bekeer je’ zegt hij tot ons, wij die ons zo gemakkelijk in slaap laten sussen door de hardheid van deze tijd, die zo node de handen uit de mouwen steken om onze naaste te helpen, die zo zelden oog hebben voor mensen in de schaduw van de maatschappij. Wij die vooral onze eigen belangen dienen, wij die mensen die niet meekunnen dikwijls met de vinger wijzen in plaats van ze te helpen. Wij die ook zo gemakkelijk moedeloos worden, en voor wie hoop een onbekend woord geworden is. ‘Keer je om’, zegt Johannes, ‘weg met die bergen van egoïsme, die ravijnen van moedeloosheid en die muren van onbegrip. Weg met dat alles, zodat de Heer kan komen.’
Zusters en broeders, ik wil eindigen met een heel mooi ‘keer je om-verhaal’, een verhaal dat nog altijd aan het gebeuren is, ergens in Holland. Enkele jaren geleden bood zich in een voetbalvereniging een Ethiopiër aan die ook wel graag een potje voetbal wilde spelen. Nu, daar was niets bijzonders aan, maar bleek dat die man priester was en is in enkele naburige parochies. ‘Welkom,’ zeiden ze in de ploeg, ‘als je maar weet dat een wedstrijd hier uit drie helften bestaat, en die derde helft wordt in de kantine gespeeld.’ Daar leerden ze hun nieuwe aanwinst beter kennen, plus ook zijn inzet voor de armen in zijn geboorteland. En dan zei de ploeg: ‘Hij is een van ons, dus wij zijn ook van zijn ploeg’, en met zijn allen trokken ze op eigen kosten naar Ethiopië om er de projecten van hun ploeggenoot van dichtbij te gaan bekijken. En om een lang verhaal kort te maken: sinds enkele jaren steunt die ploeg een aantal ontwikkelingsprojecten in Ethiopië, en ze doen dat met hart en ziel, en ook met behoorlijk wat middelen, want ze zijn hun parochiegrenzen allang ontgroeid. En zo heeft de derde wedstrijdhelft een heel andere betekenis gekregen. Een betekenis die heel diep en heel liefdevol in Gods hand en in die van zijn mensen geschreven staat.
Zusters en broeders, aan ons de keuze of we willen meegaan in het verhaal van die chauffeurs op die rotonde, die een moeder en haar kind in de steek lieten, dan wel of we willen meegaan in het verhaal van die voetbalploeg. Het eerste is het verhaal van de zelfzucht, het tweede dat van Johannes en vooral van Jezus. Advent nodigt ons uit ons daarover te bezinnen en de juiste keuze te maken. Want advent is niet zomaar wat wachten op Kerstmis, nee, advent is een tijd van inkeer, van bekering, van ommekeer. Van verantwoordelijkheid nemen, de handen uit de mouwen steken, van helpen en vertrouwen. En toch ook van wachten, ja, hoopvol en tegelijk actief wachten op de komst van Jezus in ons leven. Niet alleen op kerstdag, maar op elke dag van ons leven. Het zou goed zijn als we daar met zijn allen aan zouden werken. Amen.