Bezinning bij / surfen naar:
- Micha 5, 1-4a
- Lucas 1, 39-45
Zusters en broeders,
Wachten … we weten wat het is. Wachten op de trein die alweer te laat is, wachten bij de kapper, aan de kassa van het warenhuis, in de wachtzaal bij de dokter, in de file. Wachten tot er beweging komt in de rij voor ons, wachten tot we eindelijk zelf aan de beurt zijn. Wachten is een tijd die twee keer zolang duurt als niet wachten. Gewoon wachten, zonder emoties, ten hoogste wat ongedurigheid omdat het niet vooruitgaat.
Maar wachten kan ook anders zijn. Wachten op de uitslag van een medisch onderzoek. Is dat gezwel nu kwaadaardig of niet? Eindigt dat bloedonderzoek in een positieve dan wel in een negatieve diagnose? Wordt mijn kind nog ooit gezond? Ontwaakt mijn zoon nog uit de coma, en zal hij ooit helemaal genezen? We kennen zulk wachten vol angst, maar ook vol hoop. Hoop op een gunstige uitslag, hoop op herstel, hoop op rust, op vrede. Wachten is dan niet meer gewoon wachten; het is verwachten geworden, uitzien naar, verlangen naar.
Dat is ook advent: verwachten, uitzien naar, verlangen naar. Niet naar iets, wel naar Iemand. In de voorbije weken werden we daarbij begeleid door profeten en apostelen, en van al die gidsen hebben Johannes de Doper en Paulus de meeste indruk gemaakt. ‘Verheug u, wees blij, want de Heer is nabij’, juichte Paulus vorige week. En de Doper zei: ‘Bekeer u’, en op de vraag wat dat betekende gaf hij heel concrete antwoorden: ‘Deel met mensen in nood, bedrieg niemand, doe niemand kwaad.’ Met zulke heel concrete leefregels verkondigt hij de Blijde Boodschap. Maar de kern van zijn Boodschap is: ‘Na mij komt Iemand die sterker is dan ik. Hij zal u dopen met Geest en met vuur.’ De Geest van God en het vuur van het geloof en de hoop, en van de liefde voor God en voor elkaar.
Vandaag, op de laatste zondag van de advent, op enkele dagen voor Kerstmis, zegt de profeet Micha in de eerste lezing: ‘In Betlehem zal de redder geboren worden, die een herder zal zijn voor zijn volk. Hij zal een man van vrede zijn.’ En in het evangelie worden we begeleid door twee vrouwen. Niet zomaar vrouwen, maar vrouwen bij wie wachten en verwachten tot eenheid zijn gegroeid: allebei zijn ze immers in verwachting van hun eerste kind. En opnieuw is dit niet zomaar een kind, maar het is een kind dat geschiedenis zal schrijven, en in het geval van Maria een kind dat de man van vrede zal zijn over wie Micha het in de eerste lezing heeft. Maar onvergetelijker dan de woorden van Micha zijn de woorden van Elisabet over dat kind: zij noemt Maria de moeder van de Heer, dus is dat kind het kind van God zelf, en ze looft Maria omdat zij ja heeft geantwoord op de vraag van de Heer, omdat zij geloofd heeft.
Zusters en broeders, het is goed dat deze twee vrouwen ons vandaag begeleiden, want allebei staan ze symbool voor geloof en voor hoop. Onwankelbaar en blij geloof in een liefdevolle God, en hoop op een betere mens en een betere wereld. Het zou goed zijn als ons geloof en onze hoop even groot en even diepgaand zouden zijn als de hunne, want God zelf spreekt door het geloof, en Hij is ons nabij door de hoop. Geloof en hoop die ons laten zingen: ‘Heer Jezus, kom en hoor onze bede, en breng ons liefde en vrede.’ Geloof en hoop die ons waakzaam maken voor Gods visioen van vrede. Geloof en hoop die ons verlangend doen uitzien naar de komst van Jezus, van God in ons leven, zodat we betere mensen zouden worden, en zouden meewerken aan de droom die God bij zijn schepping had: een wereld van vrede, van liefde en gerechtigheid. Moge het zo zijn: dat ons geloof en onze hoop zich uiten in onze liefde voor God en voor onze medemens. Amen.