Bezinning bij / surfen naar:
‘Ga op weg en maak alle volken tot mijn leerlingen, door hen te dopen in de naam van de Vader en de Zoon en de heilige Geest, en hun te leren dat ze zich moeten houden aan alles wat Ik u opgedragen heb.Zusters en broeders, om hoorndul van te worden, zo is Jezus. Zo’n opdracht geven aan elf nauwelijks geletterde mannen uit Galilea, net voor zijn hemelvaart: dat tart elke verbeelding. Hijzelf keert terug naar zijn Vader, en zij moeten het werk maar opknappen. De wereld veroveren, alle volken tot zijn leerlingen maken. Zoiets was misschien op maat van de Romeinen gesneden, die hadden zich toch al een wereldrijk bijeen gestolen en gevochten. Maar het was niet op maat van elf mannen, ergens in een uithoek van dat immense Romeinse Rijk. Menselijk gezien is het een onmogelijke opdracht.
Dat was toen, maar ook vandaag krijgen de leerlingen een opdracht om hoorndul van te worden. Een massa mensen is Jezus gevolgd om naar zijn woorden te luisteren, en tegen de avond aan willen de apostelen hen wegzenden om eten te gaan kopen. En wat is het antwoord van Jezus? ‘Geef gij hun maar te eten.’ Ik kan me de gezichten van de apostelen voorstellen: stomme verbazing, ongeloof, ergernis, want nu gaat Hij toch te ver. Vijf broden en twee vissen, dat is alles wat ze hebben. Voor vijfduizend man. ‘Jezus, gaat het een beetje?’ Ik hoor het hun denken. Misschien zeggen ze het ook.
‘Ga en maak alle volken tot mijn leerlingen’, en ‘Geef gij hun maar te eten’, dat zegt Jezus ook tot ons. Hoe moeilijk die opdracht is, ondervinden we elke dag: de meesten van ons slagen er niet eens in onze eigen kinderen en kleinkinderen tot zijn leerlingen te maken; hoe moeten we anderen dan bezielen met zijn boodschap. En die tien miljoen vluchtelingen die in zuidelijk Afrika door de hongerdood worden bedreigd: ‘Geef gij hun maar te eten.’ De ontheemden in Darfour, de vluchtelingen in Congo, in Ivoorkust, in Libië en ga nog maar even door: ‘Geef gij hun maar te eten.’ Ik denk dat we niets eens weten hoe we er zouden moeten aan beginnen. Dus kunnen we best eens zien hoe Hij dat zelf doet. Eerst laat Hij de mensen comfortabel gaan zitten, dan neemt Hij de vijf broden en de twee vissen, slaat zijn ogen ten hemel en spreekt de zegen uit over dat karige voedsel. Vervolgens breekt Hij de broden en laat ze door zijn apostelen ronddelen. En ten slotte laat Hij het overschot verzamelen, want niets mag verloren gaan.
Zo moeten wij dat dus doen: mensen in nood comfortabel gaan laten zitten, dat wil zeggen: ze tot rust laten komen. En dan breken en delen, maar nooit vergeten dat via God te doen: Hem danken om wat we krijgen, Hem vooral danken omdat we kunnen delen. Met bedelaars, met vluchtelingen, met thuislozen, met armen. Kortom, met alle mensen in nood. Ook onszelf delen, dus tijd en aandacht hebben voor zieken, voor eenzamen, voor mensen die treuren, voor mensen die zichzelf kwijt zijn geraakt en die op zoek zijn naar een schouderklop, naar een opbeurend woord. En niemand uitsluiten, want niets of niemand mag verloren gaan.
‘Geef gij hun maar te eten’, en ‘Ga en maak alle volken tot mijn leerlingen’, het lijken onmogelijke opdrachten. Maar we staan er niet alleen voor. In de eerste lezing zegt Jahwe-God: ‘Kom naar het water, gij allen die dorst lijdt! Ook gij die geen geld hebt, kom toch. Kom kopen, geniet zonder geld en zonder te betalen.’ Onze God is dus een gulle, een zorgzame God, die er altijd is voor ons. Net als Jezus, want aan de schijnbaar onmogelijke opdracht aan zijn apostelen dat ze alle volken tot zijn leerlingen moeten maken, voegt Hij toe: ‘Ik ben bij u, alle dagen, tot aan de voltooiing van deze wereld.’ Het zijn zijn laatste woorden voor zijn hemelvaart.
Zusters en broeders, wat is dus het probleem? God is er voor ons, en Jezus is bij ons, Hij leidt ons en gaat voor ons uit. Waarop wachten we eigenlijk om te doen wat Hij ons vraagt: er zijn voor anderen? Ik weet het, dat is gemakkelijker gezegd dan gedaan. Ook wij zijn niet vrij van zorgen, ook wij hebben onze pijn, ons verdriet, onze tegenslagen. Maar we staan er nooit alleen voor, Jezus is bij ons, tot aan de voltooiing van deze wereld. En ook de Vader is bij ons, want hij is een bezorgde Vader en Moeder voor al zijn schepselen. Ik denk dat we daarop, in deze vakantietijd, het glas kunnen heffen, en zeggen: Heer, we zullen ons best doen. In uw naam. Amen.