Bezinning bij / surfen naar:
- Spreuken 31, 10-13.19-20.30-31
- Mattheus 25, 14-30
Zusters en broeders,
Net zoals vorige week vertelt Jezus een parabel die slecht afloopt voor een van de personages. Vorige week vingen vijf domme meisjes bot omdat ze geen olie voor hun lampen hadden, dit keer is de knecht die niets met zijn talent heeft aangevangen de pineut. Net als de meisjes wordt hij buitengeworpen in de duisternis, waar geween is en tandengeknars. Die woorden wijzen erop dat ook deze parabel over de eindtijd en het oordeel handelt. Aangezien die vorige week al aan bod kwamen, benaderen we de parabel van vandaag vanuit een heel andere hoek, namelijk vanuit het oogpunt dat wijzelf die heer zijn die zijn bezit of zichzelf aan anderen toevertrouwt.
We doen dat inderdaad voortdurend: onszelf of ons bezit aan iemand anders toevertrouwen. Zo geven we onszelf uit handen aan onze partner; onze kinderen vertrouwen we toe aan een kinderkribbe of een onthaalmoeder, en nadien aan een school. Onze gezondheid leggen we in handen van een dokter en onze auto in die van een garagist. Een installateur waakt over onze centrale verwarming, en een bankier over onze spaarcenten. Enfin, dat zou hij toch moeten doen, maar dat terzijde. Onze politieke en sociale overtuiging lenen we uit aan een politieke partij, een vakbond en een ziekenfonds. Ons geloof leggen we in handen van de Kerk. En als we de weg opgaan, vertrouwen we ons leven toe aan andere weggebruikers, want als die niet binnen de lijnen kleuren, lopen wij zeer groot gevaar.
En net als die heer eisen wij dat er goed wordt omgegaan met wat we uit handen geven. Beantwoordt die school niet aan onze verwachtingen, dan halen we onze kinderen daar weg. We zeggen ons vertrouwen op in onze dokter, onze garagist, onze bankier en onze politici wanneer we onszelf of ons goed niet goed behandeld voelen. We protesteren tegen de Kerk en haar bedienaars wanneer die zich allesbehalve christelijk gedragen. En we reageren precies zoals die heer in de parabel: hij neemt dat ene talent af van die luie dienaar, en geeft het aan die met zijn tien talenten, ‘want aan ieder die heeft, zal gegeven worden; maar wie niet heeft, zal nog ontnomen worden wat hij heeft.’ Het klinkt hard, en ook heel onlogisch, maar het klopt als een bus, want als we iets of iemand niet meer vertrouwen, richten we ons tot die persoon of die instantie die de meeste mensen aantrekt, met als redenering: die moet goed zijn, want anders had die niet zoveel te doen.
Maar we moeten de parabel ook op onszelf betrekken, want anderen leggen op hun beurt zichzelf of een deel van zichzelf in onze handen. En dan is het de vraag wat wij daarmee aanvangen. Zijn wij goede en betrouwbare partners in onze relatie? Zijn wij goede vaders en moeders voor onze kinderen, en ook goede kinderen voor onze ouders? En zijn we goede schatbewaarders voor de talenten die God ons in bruikleen heeft gegeven? Tussen haakjes: een talent was een zeer grote geldwaarde. Omgerekend naar vandaag is het zowat 1,4 miljoen euro waard. Het is dus niet niets wat die heer aan zijn dienaren toevertrouwt. Twee van hen vangen er iets mee aan, de derde verstopt zich achter uitvluchten om niets te moeten doen: zijn heer is een harde mens, zegt hij, die oogst wat hij niet heeft gezaaid, dus heeft hij uit schrik het talent maar begraven.
Maar waarvoor staat dat talent eigenlijk in de parabel? Wel, het staat voor het Rijk Gods, dus het rijk van liefde, vrede en gerechtigheid. Ieder van ons krijgt dus een stuk van het Rijk Gods in bewaring, en we moeten er iets mee aanvangen. De vraag is hoe we dat doen. Spiegelen we ons aan die ene luiaard die zijn christendom in de grond stopt, of spiegelen we ons aan die twee vlijtige dienaren? Zij weten van aanpakken, zij zetten zich in voor het Rijk Gods, en groot is hun loon. Dat geldt ook voor die sterke vrouw in de eerste lezing. Ze is sterk omdat ze een gelovige vrouw is. Ze springt zorgzaam om met wie en wat haar is toevertrouwd, ze is trouw en betrouwbaar, en ‘ze opent haar hand voor de behoeftige en strekt haar armen uit naar de misdeelde.’ Ze werkt dus actief mee aan de verwezenlijking het Rijk Gods. Ook aan haar kunnen we ons spiegelen.
Zusters en broeders, wat doen we? Ons talent, dus het stuk Rijk Gods dat God ons heeft toevertrouwd in de grond stoppen, of actief en vol geloof meewerken aan dat Rijk van liefde, vrede en gerechtigheid? Ik denk dat onze keuze rap gemaakt is, want wij zijn christenen, dus volgelingen van Christus, en zijn weg willen we gaan. Amen.