Bezinning bij / surfen naar:
‘De eerste christenen legden zich ernstig toe op de leer van de apostelen, bleven trouw aan het gemeenschappelijk leven en ijverig in het breken van het brood en het gebed. Allen die het geloof hadden aangenomen waren eensgezind en bezaten alles gemeenschappelijk. En dagelijks bezochten ze trouw en eensgezind de tempel.’ Aldus Lucas in de eerste lezing, en dat is een fragment uit De Handelingen van de apostelen.
Zusters en broeders, het plaatje dat Lucas hier ophangt, oogt bijzonder mooi. Hij beklemtoont de eenheid van geloof en liturgie, en van handelen en denken. Kortom, een ideale gemeenschap, waarbij onze gemeenschap verbleekt. Want wij gaan niet elke dag naar de kerk, wij delen niet alles in gemeenschap, en we zijn bijlange niet altijd eensgezind, integendeel, verschillende strekkingen binnen onze Kerk rollen vaak net niet vechtend over de straatstenen. Zijn wij dan geen goede christenen?
Daarover kan ik me niet uitspreken. Wat ik wel kan zeggen, is dat Lucas duidelijk een ideaalbeeld schetst van hoe het er soms, maar zeker niet altijd aan toeging. Uit de Handelingen blijkt immers ook dat er soms diepgaande spanningen waren tussen joodse en niet-joodse, en tussen arme en rijke christenen, en verder blijkt ook dat Petrus en Paulus op bepaalde ogenblikken net niet vechtend over de straatstenen rolden. Niets nieuws onder de christelijke zon dus. Maar wat de eerste christenen wel onvoorwaardelijk bond, was de vaste wil om Christus te volgen, Hem te vieren en God om Hem te danken. Dat merken we effectief in de eerste lezing. Wellicht bedoelde Lucas het als een soort spiegel, een graadmeter waarop we bij manier van spreken kunnen aanturven waar we staan als christen.
En dat is iets wat we echt wel moeten doen: ons afvragen waar we als christen staan, want christen, dat ben je niet, dat moet je elke dag opnieuw worden. Lucas wijst ons daartoe een weg aan, en dat doet Jezus nog veel diepgaander in het evangelie. Zijn eerste woorden zijn woorden van vrede. Tot tweemaal toe herhaalt Hij ze. En zijn apostelen zijn vervuld van vreugde omwille van Hem. Dan blaast Hij zijn Geest over hen uit, net zoals God bij de schepping Adam en Eva de levensadem inblies. Jezus geeft dus nieuw leven; zijn Geest moet ons in staat stellen te vergeven. En een week later zegt hij tot Thomas: ‘Zalig zij die niet gezien hebben en toch geloven.’
Als we het samenvatten, komen we tot vier kernbegrippen: vrede, vreugde, geloof, vergeven. Het zijn meteen vier pijlers van ons christen zijn. Maar het blijft daar niet bij, want Jezus kon alleen maar verrijzen omdat Hij tot in de dood trouw was gebleven aan zijn boodschap van liefde. Zo komen we dus tot liefde, trouw, vrede, vreugde, geloof en vergeven. Zes pijlers. En de zevende pijler, die mogen we zeker niet vergeten, hoe graag we dat ook zouden doen. Wat doet Jezus immers nadat Hij zijn leerlingen vrede heeft gewenst? Hij toont hun zijn handen en zijn zijde, met de zichtbare tekens van zijn kruisdood. De boodschap is duidelijk. ‘Vrienden-apostelen,’ zegt Hij daarmee, ‘zonder lijden gaat het niet. In Getsemani hebben jullie dat geprobeerd, jullie zijn toen op de vlucht geslagen voor het lijden, maar dat heeft niet geholpen.’
Zusters en broeders, als er iets is wat we weten, dan is het wel dit: dat we het lijden, de pijn, het verdriet niet kunnen ontlopen. We kunnen proberen ze onder de mat te vegen, ze te negeren, ze om te kopen met geld en goed, ze te lijf te gaan met woede en wrok … het helpt allemaal niet. Wat we ook doen, pijn en verdriet zijn ons altijd te vlug af. Ervoor weglopen heeft geen zin, niet als mens, niet als Kerk. Dat is nochtans precies wat de Kerk de voorbije vijftig jaar heeft gedaan. Telkens opnieuw voerde ze het nummertje op van de apostelen in Getsemani. Ze sloeg op de vlucht voor de pijn en de schande waar ze zelf verantwoordelijk voor was, en ze weigerde de wonden en de kwetsuren te zien die ze zelf had veroorzaakt. En daarmee ontkende ze het lijden van haar eigen Stichter, en was ze ook niet rijp voor zijn verrijzenis.
Weet je wat ik ons allen toewens? Dat wij en onze Kerk in elke pijn en elk lijden iets van de vreugde van de apostelen zouden ervaren wanneer de verrezen Heer in hun midden staat. Hij is het bewijs dat die pijn en dat lijden niet het laatste woord hebben, en dat Gods liefdeveel groter is dan de dood. Mocht die vreugde de onze worden, dan zouden geloof en trouw, en liefde, vrede en vergeving vanzelfsprekend worden. En wat ik ons ook toewens, is dat we even kritisch zouden zijn als Thomas, zodat we niet zomaar alles zouden slikken wat men ons wil laten geloven. Dat we alleen Jezus zouden geloven, zodat we samen met de diepgelovige Thomas zouden kunnen zeggen: ‘Mijn Heer en mijn God.’
Zusters en broeders, die paasvreugde en dat paasgeloof wens ik ons allen toe. Amen.