Bezinning bij / surfen naar:
- Jesaja 43, 16-21
- Johannes 8, 1-11
Zusters en broeders,
Herinner je je nog die kadertjes uit onze kindertijd? Ze konden overal hangen in huis, maar toch het liefst in de keuken of de woonkamer, zodat ze altijd gezien werden door volwassenen zowel als door kinderen. In het midden van zo’n kadertje blonk een geschilderd oog in een driehoekje, en daarboven was gedrukt: God ziet mij. En onder het oog las je: Hier vloekt men niet. Het kadertje zette dus aan om zeker niet te vloeken, want God zag dat. God zag immers alles. Dat leerden we in de catechese bij onze eerste of plechtige communie: dat God alles zag, altijd en overal. We mochten ons wegsteken waar we wilden, we mochten in het meest onvindbare hoekje kruipen: God zag ons, Hij zag het kwaad dat we deden en het kwaad dat we bedachten. Want zo was God: een ziener van het kwaad dat we uitspookten. En nooit werd er in die catechese eens gezegd: ‘Waar je ook bent, God ziet het goede dat je doet, ook al doe je dat helemaal in het verborgene.’ Nee, dat hoorde je nooit. Want die catechese leek vooral uit te gaan van een dreigende en een straffende God, die erop uit was de mens te betrappen op dingen die niet mochten.
In het evangelie geeft Jezus ons een heel ander beeld van God. Een op overspel betrapte vrouw wordt bij Hem gebracht. Volgens de wet van Mozes moet ze gestenigd worden, aldus de schriftgeleerden en farizeeën die haar naar Jezus sleepten. En hoe reageert Jezus? Hij vraagt niet eens waarom ze de overspelige man niet hebben meegebracht, want ook die moest volgens de wet gestenigd worden. Nee, Hij zegt niets, en Hij grift het overspel ook niet met onuitwisbare letters in het boek van het oordeel, dat ten gepaste tijde onder de neus van de zondares zal gewreven worden. Nee, niets daarvan. Wat doet Hij dan wél? Hij schrijft met zijn vingers in het zand, Hij vormt letters die geen letters zijn en woorden die niet bestaan, en wanneer de schriftgeleerden en farizeeën ongedurig op zijn oordeel aandringen, zegt Hij, alsof het Hem eigenlijk niet echt kan schelen: ‘Wie van u zonder zonde is, moet maar de eerste steen werpen’, en Hij schrijft voort in het zand. De schriftgeleerden en farizeeën stappen het af, want ze beseffen maar al te goed dat ook zijzelf geen vlekkeloze heiligen zijn. En pas dan spreekt Jezus de vrouw aan: ‘Heeft niemand u veroordeeld? Nee? Wel, Ik veroordeel u ook niet. Leef voort en zondig vanaf nu niet meer.’
‘Wie van u zonder zonde is, moet maar de eerste steen werpen.’ Dat zei Jezus dus tegen hen die Hem wilden dwingen die wet van Mozes toe te passen. En zoals altijd zegt Hij zulke woorden niet alleen tegen de mensen die Hem uitdagen, maar tegen iedere mens, dus ook tegen ons. Zodat we nooit zouden vergeten wie en wat we zijn, en zodat we zeker Gods barmhartigheid nooit zouden vergeten. Want als wij met hoge stem kwaad spreken over anderen en hen met onze woorden door het slijk sleuren, maar tegelijk ook dingen denken en doen die het daglicht niet mogen zien, dan schrijft Hij met zijn vingers in het zand. Als we denken dat we beter zijn dan anderen, als we vol zijn van onszelf en onszelf boven anderen verheven achten, en tegelijk onze naaste kleineren, vernederen en pesten, dan schrijft Hij met zijn vingers in het zand. En als we onze naasten nooit kunnen of willen vergeven, terwijl we zelf nochtans verre van zondeloos zijn, dan schrijft Hij met zijn vingers in het zand. Want Hij is de barmhartige Vader die op zijn verloren zoon wacht, zoals we een paar weken geleden in de parabel hebben gehoord, en als we bij Hem thuiskomen, is het feest. En Hij wil niet denken aan het verleden en aan alles wat allang voorbij is, want Hij wil iets nieuws ondernemen met ons. ‘Ziet ge het niet?’ vraagt Hij in de eerste lezing.
Zusters en broeders, we moesten dat ook doen wanneer iemand iets zegt of doet wat volgens ons niet door de beugel kan: met onze vingers in het zand schrijven. Het niet met onuitwisbare inkt en stalen letters in ons hart en ons geheugen branden, maar barmhartig zijn. Altijd doen wat Jezus deed, en dat is mensen nieuwe kansen en nieuw leven geven. In het evangelie dat we net hoorden bevrijdde Hij de vrouw van zichzelf en haar zonde door haar niet te veroordelen, en door haar aan te sporen niet meer te zondigen. Laten ook wij dat doen: bevrijdende woorden spreken tegen elkaar, en elkaar altijd nieuwe kansen geven. Iets nieuws beginnen, zoals God dat met ons doet. En laten wij ook bidden dat de nieuwe paus en heel de Kerk dat zouden doen: zuiver leven vanuit het evangelie, enkel en alleen gebaseerd op Jezus. Opvallend in dat verband waren de woorden van kardinaal Danneels in Kerk en leven van net voor de pausverkiezing. ‘De Kerk moet zich bekeren’, zei hij, ‘want boetedoening is op haar plaats. We moeten God weer centraal stellen en het evangelie beleven zoals Franciscus dat deed.’ En hoe beleefde Franciscus het evangelie? Dat deed hij helemaal vanuit zijn geloof in Jezus.
Zusters en broeders, waarop wachten wij om dat ook te doen: God centraal stellen in ons leven? Helemaal vanuit ons geloof in Jezus? Laten we dat altijd proberen. Amen.