Jaar 2012-2013 Cyclus C
9e zondag door het jaar C - 2013
1 Koningen 8, 41-43
Lucas 7, 1-10
Zusters en broeders,
De vele vreemdelingen in ons land wonen hier dikwijls al jaren. Vaak zijn ze hier geboren, zijn ze zelfs de derde of vierde generatie van hun familie. Toch blijven ze vaak vreemdelingen, en dat voelen zowel zijzelf als de Belgen zo aan. Een wederzijds gevoel van vervreemding, zo zou je het kunnen noemen. En dat is merkwaardig, want bijna een eeuw lang is ons land in Afrika kolonisator geweest, en eeuwenlang al drijft het handel met de helft van de wereld. Het wordt bewoond door een volk dat graag op reis gaat, en dat duizenden mannelijke en vrouwelijke missionarissen heeft voortgebracht. Hun leven lang hebben ze Jezus woorden en daden in verre en vreemde landen verkondigd en nageleefd. In die landen waren ze zelf vreemdelingen, net zoals onze koloniserende voorouders vreemdelingen waren in Afrika. Al die ervaring en al die traditie zou een vervreemding tussen Belgen en vreemdelingen moeten uitsluiten, maar dat is niet zo. Vormt ons land een uitzondering? Zeker niet, want vervreemding vind je overal. Ze lijkt te groeien uit de verschillen tussen rassen, tussen culturen, tussen godsdiensten, en ze gaat gepaard met wantrouwen en wederzijdse vijandigheid. Ze is er altijd geweest, zolang het mensdom bestaat. Dat is merkwaardig, want de mens is gegroeid uit één enkele ontwikkeling. Die eenheid, die gelijkheid lijkt doorheen de duizenden eeuwen evenwel verdwenen te zijn. Dat heeft heel dikwijls geleid tot vijandschap, tot waanzinnige oorlogen, tot overheersing en bezetting.
Precies die verdwenen eenheid staat centraal in de lezingen van vandaag. Ze maken ons duidelijk dat ongelijkheid niet geldt voor God, onze Heer. Zelfs Salomo ziet dat in, en hij is de joodse koning die al in de tiende eeuw voor Christus de tempel had gebouwd. Nu bidt hij dat de Heer zou luisteren naar een vreemdeling die in die tempel komt bidden. Hij voegt er uitdrukkelijk aan toe: Een vreemdeling, die niet tot uw volk Israël behoort. Dat maakt duidelijk dat in zijn overtuiging de Heer God alleen de Israëlieten als zijn volk beschouwt. Maar tegelijk beseft hij dat dit niet waar kan zijn, dus bidt hij tot de Heer dat alle volkeren Hem zouden leren kennen. Salomos openheid ten aanzien van andere volkeren is merkwaardig. Ze is zelden terug te vinden in het Oude Testament, want daarin lijkt verkondigd te worden dat God alleen de kant kiest van de Israëlieten, en dat alleen zij zijn uitverkoren volk zijn.
Het is een verwaande opvatting, die hen vol zelfgenoegzaamheid boven de Heer plaatst. Net alsof zij aan de Heer kunnen opleggen voor welke volkeren Hij moet kiezen. Jezus gaat daar scherp tegen in. Hij zegt: Je gehoord dat er gezegd werd. En wat werd er in de joodse wet gezegd? Je moet je naaste liefhebben en je vijand haten. Maar Ik zeg u: heb je vijanden lief en bid voor wie u vervolgt. Alleen dan ben je werkelijk kind van je Vader in de hemel. Voor Jezus is elke mens een kind van God, dus een broer van alle andere mensen, ook al behoort hij tot een ander volk. Dat wordt in het evangelie van vandaag sterk bevestigd. Een honderdman roept de hulp in van Jezus om zijn knecht bij te staan. Die honderdman is een officier van het Romeinse leger dat Israël bezet. Wellicht is hijzelf een Romein, dus een vreemdeling, maar hij is een man die een voorbeeld stelt. Geen vijand om te vermijden, maar een man om na te volgen. Hij houdt van het volk, hij heeft de synagoge gebouwd, hij is bekommerd om zijn wellicht joodse knecht die ziek is. En hij is bijzonder nederig, want hij vindt zichzelf niet waard dat Jezus in zijn huis komt. Hij spreekt zon opvallend geloof uit dat Jezus erdoor aangegrepen is. Zelfs in Israël heb Ik zon groot geloof niet gevonden, zegt Hij. En Hij geneest de knecht van de honderdman.
Zusters en broeders, in elke heilige mis bidden we net voor de communie ontvangen: Heer, ik ben niet waardig dat Gij tot mij komt. Misschien zijn we er ons niet van bewust, maar dat zijn de woorden van die honderdman. Het zou dus goed zijn mocht zijn sterk geloof ook ons geloof zijn, en mocht zijn vrede ook onze vrede zijn. Voor al onze medemensen. Want allen zijn we Gods kinderen. Amen.