Bezinning bij / surfen naar:
- Cyclus C - Twaalfde zondag door het jaar
- Galaten 3, 26-29
- Lucas 9, 18-24
Zusters en broeders, Wie zeggen de mensen dat Ik ben? Die vraag van Jezus zou van onszelf kunnen komen. Zo een vraag als: Wat denken de mensen over mij? Wat vertellen ze over mij als ik er niet bij ben? Een soort vraag waar we ons niet voor moeten schamen, want Jezus stelt ze ook. Doet Hij dat uit puur menselijke nieuwsgierigheid? Heel zeker niet. Bij Jezus moeten we immers altijd verder denken dan de letterlijke betekenis van wat Hij zegt en doet. Er zit dus wat anders dan nieuwsgierigheid achter zijn vraag. Dat merk je aan zijn reactie op de antwoorden: Hij vraagt aan zijn leerlingen wat zijzelf over Hem denken. We kennen het antwoord van Petrus: Gij zijt de Gezalfde van God. Petrus weet dus dat Jezus niet zomaar een profeet is, en dat Hij direct met God verbonden is. Misschien klinkt het verbod van Jezus om dat verder te vertellen eigenaardig, maar dat is het niet. Als alle mensen wisten dat Hij direct met God verbonden is, dan werd zijn zending wellicht een farce. Dan werden vragen als Jezus, doe nog eens een wonder!, of Jezus, help ons eens, want we zitten zwaar in de miserie! - dan werden zulke dwingende vragen wellicht dagelijkse kost, en dat kon niet de het doel van zijn zending zijn. Het doel dat mensen zouden leven als beeld en de gelijkenis van hun Schepper, en dat ze hun leven op liefde zouden bouwen, en op vrede, gerechtigheid, barmhartigheid, nederigheid. Precies daarom vindt Jezus het zo belangrijk dat zijn apostelen weten wie Hij is, want als Hij niet meer als mens aanwezig is, zullen zij zijn boodschap moeten uitdragen. Hij vraagt dat niet alleen aan zijn leerlingen, maar ook aan ons. Ook aan ons stelt Hij dus de vraag: Wie zegt gij dat Ik ben? En ook ons heeft Hij nodig om zijn werk voort te zetten. Wij zijn zijn ogen om aandacht te hebben voor onze medemensen, zijn oren om te luisteren naar mensen in nood, zijn handen om te helpen waar dat nodig is, zijn voeten om zijn weg van vrede te gaan. God is immers geen wonderdoener, geen superman die zomaar orde op zaken komt stellen wanneer de dingen verkeerd lopen. Nee, God doet niets zolang wij mensen niets doen. Hij wijst de weg, Hij geeft de kracht, maar wij moeten zijn weg gaan en de kracht gebruiken die Hij ons geeft. Elke dag opnieuw vraagt God ons dus: Wat wilt gij doen in mijn naam? Maar het lijkt erop dat zijn stem niet meer zo goed gehoord, en nog minder beluisterd wordt. Daarvoor zijn onze muren te dik, onze steden te lawaaierig, onze autos te snel, onze bankrekeningen te belangrijk, onze geesten te arm. Daarvoor lijken de goden van vandaag te dikwijls mensen te zijn die mensonwaardig veel geld verdienen: bankiers en ondernemers die alleen voor zichzelf leven, sporters en allerlei andere vedetten die alleen meer geld verdienen dan miljoenen andere mensen samen, en die dat heel normaal vinden. Daarvoor ook wordt een andere godsdienst vandaag vreselijk misbruikt om mensen te bedreigen, te vermoorden, uit te roeien, oorlog en burgeroorlog te voeren. Dat Gods stem minder goed beluisterd wordt dan vroeger, merken we ook in de problemen van onze Kerk, aan het gebrek aan priesters, aan de vele lege kerken. Soms lijkt het erop dat God aan het verdwijnen is, geruisloos en pijnloos, maar onhoudbaar. Soms lijkt het er ook op dat velen zijn stem niet meer willen horen. Is God dus inderdaad geruisloos aan het verdwijnen? Zusters en broeders, goed tweeduizend jaar geleden werd Jezus vermoord omdat God met Hem op aarde was gekomen, als mens onder de mensen had geleefd, en een weg van nederigheid, gerechtigheid, liefde en vrede had voorgeleefd. Heel alleen hing Hij op een kruis, zij die hem gekruisigd hadden, verdeelden zijn kleren onder elkaar door erom te dobbelen. De joodse leiders lachten Hem uit: Anderen heeft hij gered; laat Hij nu zichzelf redden als hij de Messias van God is, zijn uitverkorene! En toen Hij stierf, kreunde Hij: Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij Mijn verlaten? Zo was het tweeduizend jaar geleden. Jezus was vermoord, alles was voorbij. Zo dachten zijn vijanden, maar ze dachten, ze hoopten verkeerd. In de eerste lezing hoorden we wat Paulus aan de Galaten schreef: Gij zijt allen kinderen van God door het geloof in Jezus Christus. Dat schreef hij, en dat blijft voor eeuwig gelden: door ons geloof in Jezus zijn we kinderen van God. Zusters en broeders, God is helemaal niet geruisloos aan het verdwijnen. Waarop wachten we dus om ons als zijn kinderen te gedragen? Om te leven zoals Jezus ons heeft voorgeleefd? Om te luisteren naar zijn stem? Amen.