Zusters en broeders,
Ken je dat gevoel? Dat gevoel van onvolkomenheid en onvolledigheid? We kunnen het in heel veel omstandigheden krijgen. In ons werk, in onze ontmoetingen, in ons streven, ga maar door. We zetten ons in voor iets of iemand, en het dient tot niets. Of onze kinderen en kleinkinderen gaan heel andere wegen dan wij hebben gehoopt. Of wat we ook ondernemen, ons werk wil niet lukken. Of onze gezondheid draait verkeerd uit. Allemaal dingen die we kennen, die we meemaken, die we rondom ons zien. Dingen die onvolkomen, die onvolledig zijn. Dingen die niet gelukkig maken.
Dat horen we ook in de lezingen van vandaag: alleen volkomenheid en volledigheid kan gelukkig maken. In de eerste lezing wil Mozes geen bestraffing, en nog minder een uitroeiing van het zondige en ondankbare volk, want niet alleen hij, maar het hele volk moet gered worden. En in het evangelie horen we drie parabels over wat of wie verloren was: een schaap, een zilverstuk, een zoon. En misschien vragen we ons af: moet die herder nu zo’n herrie maken over één verloren schaap, Hij houdt er toch negenennegentig over? Waarom laat hij die in de wildernis achter om dat ene schaap te gaan zoeken? Dat is toch gevaarlijk voor die andere schapen? Zo gevaarlijk dat hij ze nu allemaal kan verliezen. En die vrouw, moet die zo’n muziek maken voor dat ene zilverstukje? Ze houdt er toch negen over? En die vader, moet die zo blij zijn dat die brat van een zoon terug is? Die heeft er toch de helft van zijn hebben en houden doorgejaagd?
Maar als we de kern van de parabels op onszelf leggen, merken we bij onszelf precies dezelfde reacties. Want ook voor ons maakt alleen de volledigheid gelukkig, ook als dat om schijnbaar onbelangrijke dingen gaat. Zijn we op een feest uitgenodigd, en merken we dat een paar genodigden niet aanwezig zijn, dan vinden wij dat heel spijtig, want hun afwezigheid wordt als een onvolkomenheid ervaren. Hebben we iets kwijtgespeeld, ook al is het iets kleins, iets bijna waardeloos, dan blijven we ernaar zoeken, en we zijn gefrustreerd als we het niet terugvinden. Net als die vrouw die een stukje zilver kwijt is, net als die herder die een van zijn honderd schapen mist, en net als die vader die zijn zoon mist. Dat kan niet, want iets of iemand missen gaat in tegen de zorg voor alles, tegen de zorg voor de hele groep, voor elke mens.
In die parabels gaat het immers niet om een muntstuk, een schaap of een dwaze zoon, maar het gaat om de mens, om elke mens. In het evangelie horen we dat Jezus veel tollenaars en zondaars aantrekt, en dat zijn mensen met wie de doorsnee jood niets wil te maken hebben. Met tollenaars niet omdat het eigenlijk landverraders zijn die meewerken met de Romeinse bezetter, met zondaars niet omdat dit niet direct na te volgen mensen zijn. Maar Jezus zegt: Ik ben niet gekomen voor de brave en de gezonde mensen, want die gaan ook zonder Mij een goede weg. Ik ben gekomen voor mensen die Me nodig hebben om weer als goede mensen te kunnen leven. En voor elke mens die zich van het kwaad heeft afgekeerd, zal er een vreugdevol feest zijn in de hemel, precies omdat die mens van het kwaad is afgestapt.
Hoe diepgaand die vreugde is, merken we in het verhaal over de verloren zoon. Hij toont niet eens echt berouw omdat hij zo de brat heeft uitgehangen, nee, hij hoopt alleen maar op een weer normaal leven, zonder honger. En dat wordt een groot feest, niet door hem, maar door zijn vader, want voor hem telt maar één ding: zijn zoon, die dood was door zijn afwezigheid, is weer levend omdat hij terug is.
Zusters en broeders, die Vader, dat is de God die er altijd is voor ons, voor elke mens. Dat is de God die met en bij ons is, die ons draagt wanneer we in nood zijn. Dat is de God die ons in Jezus heeft voorgeleefd hoe we kunnen leven als mens. Niet zomaar leven, maar leven naar zijn beeld en gelijkenis, in volkomenheid en volledigheid. Zoals Hij dat bij de schepping heeft gedroomd. Amen.