Jaar 2012-2013 Cyclus C
  • Jezus Sirach 35, 15b-17.20-22a
  • Lucas 18, 9-14

 

Zusters en broeders,

Weet je wat een egotripper is? Dat is iemand die zichzelf geweldig, onverbeterbaar en perfect vindt. Hij is natuurlijk ook veel beter dan alle anderen, op gelijk welk gebied. Want wat hij ook is, hij is de beste. Of hij nu ondernemer is of politicus, werkman of leraar, pastoor of bisschop en ga maar door: hij is de beste, hij kan alles beter dan gelijk wie. Hij is zo zeker van zichzelf en van zijn eigen volmaaktheid dat elk zelfonderzoek, en natuurlijk ook elk inzicht in mogelijke tekortkomingen verloren gaat. Waarom zou hij ook? Hij is immers perfect. Uiteraard leidt zo'n zelfoverschatting zo goed als zeker tot miserie, ruzie, vijandschap, zelfs ondergang. Dat mochten we een paar jaar geleden met z'n allen ondervinden door de ellende van de banken. Die kostelijke miserie was puur het gevolg van de grenzeloze zelfoverschatting van de toenmalige bankleiders.

Zo'n houding is niet nieuw, nee, ze is van alle tijden. Jezus schetst er een pakkend voorbeeld van in de parabel die we zonet hoorden: over de farizeeër die zo vol is van zichzelf dat hij zelfs niet meer kan beseffen dat hij in een paar dingen misschien niet zo volmaakt is. Let wel: Jezus heeft het niet over de groep farizeeërs, Hij heeft het alleen over die ene farizeeër. En wat waren farizeeën? Dat waren mensen die godsdienstig gezien echt voorbeeldig waren. Ze vastten tweemaal per week, gaven tien procent van wat ze verdienden aan het goede doel, gingen elke dag bidden in de synagoge, leefden streng volgens de wet van Mozes enzovoort. Het is dus niet verwonderlijk dat nogal wat farizeeën het zeer moeilijk hadden met Jezus, want volgens hen ging Hij in tegen de wet van Mozes. En dat Hij het waagde God zijn Vader noemde, maakte hen pas echt kwaad. Tegelijk is het evenmin verwonderlijk dat veel andere farizeeën bij de eerste christenen hoorden. Ze beschouwden Jezus' woorden en daden juist wél direct als Gods woorden en daden, en ze wilden Hem sterk naleven. Maar de farizeeër over wie Hij in de parabel vertelt is er een van de verkeerde kant: hij gaat zozeer op in zijn eigen perfectie dat hij vergeet een goed mens te zijn. Hij kan er zelfs niet eens aan denken zichzelf in vraag te stellen. En zijn gebed, dat is helemaal geen gebed, dat is een verwaande zelfverheerlijking. 'God, ik dank u dat ik zo perfect ben.' Dat is wat hij zegt, en iets anders kan hij er niet uitbrengen, want het is moeilijk bescheiden te blijven wanneer je zo goed bent als hij.

En de tollenaar in het verhaal van Jezus? Om te beginnen: een tollenaar is iemand die niet geliefd is, want hij is een belastingontvanger die meewerkt met de Romeinen. En daar blijft het niet bij, want hij probeert zoveel mogelijk van die belastingen in zijn eigen zakken te steken. De tollenaar van dat verhaal weet blijkbaar dat hij niet echt deugt: hij durft de tempel nauwelijks binnengaan, durft ook zijn ogen niet opheffen om tot God te bidden, en vraagt maar één ding: 'Heer, wees mij, zondaar, genadig.' Meer krijgt hij er niet uit, maar het is wel heel diepgaand, en het steekt sterk af tegen de verwaande zelfverheerlijking van de farizeeër.

Zusters en broeders, ik denk dat Jezus in die parabel de kern van het bidden schetst, en ook de kern van het christendom. En die kern is dat we altijd zouden weten wat we doen en wie we zijn. Zijn we zoals die farizeeër, en vinden we onszelf zo goed dat we vergeten goed te zijn voor anderen? Of zijn we zoals die tollenaar? Nee, we moeten onszelf geen zondaars vinden, maar zijn nederigheid kunnen we wél tot de onze maken. Alleen dan kunnen we naar best vermogen proberen leven naar Jezus' woorden en daden, en houden we meteen ook rekening met wat we hoorden in de eerste lezing: 'De Heer is een rechter, en voor Hem is persoonlijk aanzien niet van belang,' zo klonk het. Moge het ook voor ons zo zijn. Amen.

Intekenen voor de wekelijkse overwegingen

captcha