Zusters en broeders,
‘Christus Koning van het heelal’, zo heet het feest dat we vandaag vieren. Vandaag, dat is de 34e zondag door het jaar, en dat is ook de laatste zondag van dit liturgisch jaar. Volgende zondag begint er een nieuw liturgisch jaar, met de eerste zondag van de advent. Het is dus goed dat we dit jaar met een feest afsluiten. Dat doen we trouwens elk jaar eind november: het feest van Christus Koning vieren. Maar Christus Koning? Met dat evangelie over zijn kruisiging en zijn dood? Als Hij nu een groot wonder had verricht, of zijn tegenstanders triomfantelijk had overwonnen, of als Hij direct had laten zien dat Hij Gods Zoon is, ja, dan zouden we dat Koningfeest vanzelfsprekend vinden. Maar nu? Met zijn kruisiging en zijn dood? En met de spot van zijn tegenstanders, van de Romeinse soldaten en van een van de moordenaars naast Hem? ‘Als Gij de Messias zijt, de uitverkorene van God, de koning van de Joden, laat dan zien wat Gij kunt, en red uzelf.’ Erg spottend en erg kwetsend, anders kunnen we dat niet noemen.
Maar tegelijk is er iets dat op een heel andere manier treft, en dat is de tussenkomst van de andere moordenaar. Hij heeft berouw over wat hij gedaan heeft, en hij vraagt aan Jezus aan hem te denken wanneer Hij in zijn Koninkrijk is aangekomen. Het is heel merkwaardig: die moordenaar gelooft in het hiernamaals, in het leven na de dood, want anders zou hij dat niet vragen. En wanneer hij Jezus aanspreekt, noemt hij Hem ook direct bij zijn naam. ‘Jezus’, zegt hij, ‘denk aan mij.’ Misschien zijn we er ons niet van bewust, maar nooit spreekt iemand Jezus met zijn naam aan. ‘Meester’, noemen ze Hem, of ‘rabbi’, of Heer. Maar die man, die moordenaar, noemt Hem Jezus. Of ze oude bekenden zijn, of jeugdvrienden van weleer. Pakkend is dat, en ontroerend. Zoals ook de belofte van Jezus pakkend en ontroerend is: ‘Vandaag nog zult gij met Mij in het paradijs zijn.’
Geen oordeel of veroordeling, want dat doet Jezus niet. Voor Hem is het immers nooit te laat is om berouw te hebben, om beroep te doen op God, op zijn barmhartigheid, op zijn liefde, want voor Hem is God aanwezig in het leven van elke mens, ook als die mens er een puinhoop van maakt. Zoals die moordenaar. Geen veroordeling, maar een diepgaande belofte, dat is wat hij krijgt. Jezus zegt: ‘De dood is niet het einde. De dood is het beginpunt van een nieuw leven. Een leven in het paradijs, een leven met God, een leven met Mij.’ Een ander leven dan het leven op aarde. Dus geen leven met vreugde, maar ook met pijn; met geluk, maar ook met verdriet; met vrede, maar ook met oorlog en geweld; met liefde, maar ook met haat. Nee, geen zulk leven, maar een leven met God, met Jezus. Een leven van eeuwige liefde en vrede.
En op dat leven moet de berouwvolle moordenaar niet wachten tot het einde der tijden, nee, dat leven is er nu al. ‘Vandaag nog’, zegt Jezus, ‘zult ge met Mij in het paradijs zijn.’ Niet later, niet eindeloos veel later, maar vandaag. We mogen er zeker van zijn dat die belofte ook voor ons geldt: dat we vandaag met Jezus in het paradijs leven. En dat paradijs, dat is de wereld die er is wanneer we leven zoals Jezus, naar zijn woorden en daden. ‘Het Rijk Gods is midden onder u’, zegt Hij dikwijls. En het Rijk Gods, dat is het Rijk van liefde en vrede, van hoop en verlangen, van barmhartigheid en vergeving. Dat is het Rijk zoals God het bij zijn schepping heeft gedroomd. Dat is het Rijk waarvoor Hij als Jezus onder ons heeft gewoond.
En dat is ook het Rijk waarvan Christus Koning is. Wie kan dat beter zeggen dan Sint-Paulus? We hoorden het in de eerste (tweede) lezing. ‘Niemand anders dan Jezus is het beeld van de onzichtbare God, de eerstgeborene van heel de schepping,’ zegt hij. En hij vervolgt: ‘Alles is in Hem, door Hem en voor Hem geschapen. Hij is ook het hoofd van de Kerk. Hij is de oorsprong, de eerstgeborene uit de doden, om in alles de eerste te zijn, Hij alleen.’
Zusters en broeders, waarop wachten we om Hem te vieren die in alles de eerste is? Jezus, die als mens onder ons heeft gewoond? En waarop wachten we om te leven in zijn Rijk? Amen.