Zusters en broeders,
‘Op de eerste dag van de week kwam Maria Magdalena vroeg in de morgen - het was nog donker - bij het graf en zag dat de steen van het graf was weggerold.’
Dat zijn de eerste woorden van het evangelie, en ze zitten vol betekenissen. Het is de eerste dag van de week, en het is zo vroeg in de morgen dat het nog donker is. Er kan dus nog van alles gebeuren. En het eerste wat gebeurt, is dat Maria Magdalena nog niet leeft in het licht van de verrijzenis, maar in het duister van de onwetendheid. Ze loopt dus niet naar de apostelen om te getuigen van de verrezen Heer, maar om te klagen over het verdwenen lichaam. Dezelfde vragen die ook Petrus en Johannes kwellen. Ook zij denken niet aan verrijzenis, want ‘ze hadden nog niet begrepen wat er geschreven stond, dat Hij namelijk uit de doden moest opstaan.’ Zo staat het in het evangelie, en dat zijn ook de woorden die Jezus voor zijn dood meer dan eens heeft gebruikt: dat Hij de derde dag zou verrijzen.
Die twijfel Maria Magdalena en van de leerlingen, hun onzekerheid, hun niet eens kunnen denken aan de verrijzenis … het is van alle tijden, ook van onze tijd. En anders dan de leerlingen die konden zien, die de verrezen Jezus konden ontmoeten, kunnen wij niet zien en niet lichamelijk ontmoeten. En hoe diepgaand dat zien en dat ontmoeten was, hoorden we in de eerste lezing. Hoe anders klinkt hier de onzekere Petrus die we in het evangelie zagen. ‘God heeft Jezus de derde dag doen opstaan en laten verschijnen, niet aan het hele volk, maar aan getuigen die door God tevoren waren uitgekozen, aan ons die met Hem gegeten en gedronken hebben nadat Hij uit de doden was opgestaan.’ Hoe zou hij, hoe zouden de andere getuigen kunnen twijfelen! De verrezen Heer was zo dikwijls aan hen verschenen.
Aan ons is hij niet verschenen, en toch geloven we dat Hij leeft. En we weten dat zijn verrijzenis een nieuw begin is voor ieder van ons en voor elke mens. Hoe nieuw zagen we twee weken geleden al in het verhaal over de opwekking van Lazarus. ‘Lazarus, kom naar buiten’, zei de Jezus aan het graf, en Lazarus verscheen zoals hij begraven was: met zwachtels rond zijn handen en voeten, en met een zweetdoek op zijn hoofd. Hoe anders is dat bij Jezus: in zijn graf liggen de zwachtels en het zweetdoek netjes opgevouwen in het graf. Want anders dan Lazarus heeft Hij die doeken niet meer nodig. Lazarus is wel opgewekt uit de dood, maar hij heeft het sterfelijke leven teruggekregen. Jezus daarentegen is verrezen uit de dood, en Hij zal in eeuwigheid leven. En zijn verrijzenis verzekert ons dat niemand in de dood wordt achtergelaten. Zijn verrijzenis is de zin van ons geloof en de basis van onze vreugde, ‘Door Hem en met Hem en in Hem’ bidden we in elke viering vol dank, want Jezus geeft zin en richting aan ons leven.
Zusters en broeders, een christen kan niet leven in twijfel, in geloven wat we willen geloven, in ongeloof voor wat onbegrijpelijk is, voor wat we niet kunnen weten of bewijzen. ‘Ik ben de verrijzenis en het leven. Wie in Mij gelooft, zal leven, ook al is hij gestorven, en ieder die leeft in geloof in Mij, zal in eeuwigheid niet sterven’, zegt Jezus tegen Marta, de zus van de overleden Lazarus. Hij zegt dat ook tegen ons: dat Hij is de verrijzenis en het leven. Laten we ons dus richten op de levende Jezus, en niet op de dood, want Jezus is de beste reisgezel die we ons kunnen dromen. En laat dat de kern zijn van ons geloof: dat we dus mogen deelnemen aan zijn verrijzenis, en dat zijn eeuwig licht over ons mag komen. Dat is wat ik ons allen toewens op dit heerlijke feest van Hem die is de verrijzenis en het leven. Tot in eeuwigheid. Amen.