Zusters en broeders,
In het evangelie van vorige week hoorden we hoe Johannes de Doper vol vuur predikte in de woestijn. ‘Bekeer u’, zei hij ‘want het Rijk der hemelen is nabij.’ Zijn boodschap vond gehoor bij velen, en van heinde en ver stroomden ze naar hem toe om zich door hem te laten dopen. Ze hadden veel respect voor die profeet in zijn kameelharen mantel en zijn sober leven, en ze wilden leven zoals hij preekte, dus deugdzaam, en vol eerbied voor God en voor elkaar. Maar nu is die grote profeet door Herodes in de gevangenis geworpen. Die moest helemaal niet weten van een man met zoveel invloed, want wie weet, misschien kwam het volk door hem in opstand tegen zijn heerschappij. Dus de gevangenis in met die Doper!
Het is dus vanuit de gevangenis dat Johannes een paar leerlingen naar Jezus toestuurt met de vraag of Hij wel de Messias is. Hij weet dat Jezus zich bezighoudt met de kleine man, met zieken, zondaars, uitgestotenen, en dat is niet de Messias die hij en andere joden hadden verwacht. Integendeel, zij verwachtten een onverbiddelijke Messias, die resoluut tegen kwaad en onrecht ten strijde zou trekken, en die de gehate Romeinen zou verdrijven. Maar Jezus beantwoordt helemaal niet aan dat beeld. Wellicht is Johannes dus heel ontgoocheld, en bidt hij vol wanhoop: God, waar ben Je?
‘God, waar ben Je?’ Het zijn woorden die ook wij maar al te goed kennen in de ontgoocheling, de pijn en het verdriet waar wij soms doorheen moeten. We wachten op een antwoord, maar we blijven zitten met de vraag. We kijken uit naar licht, naar rust, naar vrede, maar we vinden alleen een zwijgende, een afstandelijke God. ‘God, waar ben Je in de nacht van ons bestaan, in het sterven van onze geliefde, in de ziekte van ons kind, in de armoede van zovelen, in de wreedheid van de wereld, in de ….. God, waar ben Je?’
En misschien zijn we ons daar niet van bewust, maar heel dikwijls moeten we niet vragen ‘God, waar ben Je’, maar wel ‘Mens, waar ben je?’ Bij oorlog en geweld, terrorisme en fundamentalisme, ongevallen en instortingen, vervuiling en overstroming, uitbuiting en armoede, moord en onderdrukking en ga maar door: Mens, waar ben je? Ook hier kijken we uit naar licht, naar rust, naar vrede, maar meestal krijgen we een heel ander, of helemaal geen antwoord.
Dat antwoord krijgen we wél van de Heer onze God, met name in de woorden van Jezus op de vraag van Johannes. Hij zegt: ‘Blinden zien en lammen lopen, melaatsen genezen en doven horen, doden staan op en aan armen wordt de Blijde Boodschap verkondigd.’ Dat is het antwoord op onze vraag ‘God, waar ben Je?’. Hij is er altijd voor ons, en Hij is er voor iedereen, zeker voor armen en zieken, en voor mensen met minder kansen. Want zo ziet het Rijk der Hemelen eruit: een wereld waar plaats is voor iedereen.
Zusters en broeders, wij moeten niet vragen ‘God, waar ben Je?’, maar wel: ‘Mens, waar ben je?’ En dat moeten we ook aan onszelf vragen. De laatste woorden van Jezus aan Johannes laten daar geen twijfel over: ‘Aan armen wordt de Blijde Boodschap verkondigd’ zegt Hij. Het is advent, we leven in hoop en verwachting, maar kunnen ook armen daarin leven? De slogan van Welzijnszorg laat er geen twijfel over dat het antwoord negatief is. ‘Armoede (op de) buiten’ zeggen ze, en dat is eigenlijk de kern die hen al tientallen jaren aandrijft tot hulp, tot rechtvaardigheid, tot begrip. En waar zijn wij als we van armoede horen? Wat willen wij ervoor doen? Vandaag worden we uitdrukkelijk uitgenodigd om met onze inzet en onze vrijgevigheid Jezus’ Blijde Boodschap aan de armen te verkondigen. Daartoe worden we trouwens altijd uitgenodigd: om te leven zoals Jezus ons heeft voorgeleefd, vol vertrouwen in de Heer onze God, vol liefde voor onze medemensen, vol inzet voor zijn Rijk der hemelen, zijn Rijk van liefde, vrede en gerechtigheid.
‘Mens, waar ben je?’ Laten we daar vol geloof en vol meeleven op antwoorden. Amen.