Zusters en broeders,
Twee mannen staan centraal in de lezingen van vandaag: Achaz in de eerste lezing, Jozef in het evangelie, en ze verschillen totaal van elkaar.
Achaz is de koning van Juda, en dat is het zuiden van het vroegere koninkrijk Israël. Nu wil het noorden zijn rijk veroveren, en daarom roept hij de hulp in van het machtige buurland Assyrië. Zo ontsnapt hij aan de verovering door het noorden, maar zijn rijk is wel een miniem stukje van het grote Assyrië geworden. Maar moeilijk heeft hij het daar niet mee, integendeel, hij richt zich helemaal tot de goden van zijn nieuwe heersers. In heel zijn land laat hij offerplaatsen voor die goden bouwen. Hij geeft zich dus over aan afgoderij, zelfs tot in het wrede roe, want hij offert een paar van zijn eigen zonen aan die afgoden op.
Het is tot die koning dat de profeet Jesaja zegt: ‘Vraag de Heer, uw God, om een teken.’ Met andere woorden: Vraag onze God om hulp voor al de miserie die we nu dankzij u moeten ondergaan. Maar Achaz wil daar niet van weten. Hij wil immers helemaal geen hulp van de God van zijn vaderen, want als hij zich wendt tot die God, moet hij ook leven naar de geboden van die God. Dan moet hij eerbied hebben voor die God, en eerlijk omgaan met zijn volk. En daar voelt hij niets voor, want hij wil alleen maar leven voor zichzelf, voor zijn eigen genot en zijn eigen macht. Precies daar gaat Jesaja tegen in. ‘Je kunt zo wreed zijn al je wilt’, zegt hij, ‘je kunt je kinderen aan die afgoden opofferen, maar dat zal niet beletten dat je jongste vrouw een zoon zal krijgen. Ze zal hem ‘Immanuël’ noemen, en dat betekent ‘God met ons.’ Met andere woorden, wat Achaz ook doet, God zal zijn volk niet in de steek laten. En het is merkwaardig hoe de geschiedenis de juistheid van die belofte aantoont: de vreselijk afgodendienaar Achaz wordt opgevolgd door een zoon die niet geofferd was, en die helemaal anders is dan zijn vader. Hij zorgt voor een diepgaande godsdienstige hervorming, verbiedt de offerplaatsen voor die afgoden, en vereert alleen de God van zijn vaderen. De God van hemel en aarde, de God van liefde en vrede.
In het evangelie wordt Jozef geconfronteerd met een erge situatie: zijn verloofde is zwanger, en het kind is niet van hem. Hij had daarvan kunnen profiteren, hij had zijn verloofde van overspel kunnen beschuldigen en haar kunnen afstoten. Maar hij doet dat niet, hij wil alleen in alle stilte van haar scheiden. Tot hij in een droom een onbegrijpelijk verhaal te horen krijgt: het kind in de schoot van zijn verloofde is van de heilige Geest. En wat doet hij? Hij begint niet in afgoden te geloven aan wie hij zijn vrouw en kind opoffert. Nee, hij gelooft in het ondenkbare, hij gelooft in ‘God met ons’, hoe onbegrijpelijk dat voor hem ook is.
En nu kunnen we ons afvragen: wie zijn wij? Zijn wij Achaz of zijn we Jozef? Willen ook wij geen hulp van God omdat we onze eigen weg willen gaan, en niet de weg die Jezus ons is voorgegaan? Negeren ook wij het bestaan van God omdat we niet willen leven zoals Hij ons heeft geschapen, naar zijn beeld en gelijkenis? Omdat we liever ons eigen beeld zijn en liever onze eigen goden aanbidden: onze goden van geld en bezit, van macht en eigenbelang? Is dat ons leven, of proberen we te zijn zoals Jozef: gelovig in alle omstandigheden, ook als we er niets meer van begrijpen. Niet uit op veroordelen, en zeker niet op anderen een loer draaien, maar uit op helpen. Niet afbreken, niet tegenwerken, maar helpen waar we kunnen. Wat is onze weg: Jozef of Achaz?
Zusters en broeders, binnen een paar dagen is het Kerstmis, en dan vieren we de geboorte van het kind waar Jozef niets van begreep, maar dat hij aanvaardde. Het kind met de naam Jezus, en dat betekent: God die redt. Dat dit ons verlangen moge zijn: dat God ons wil redden uit de onmacht, de onwil, de onvrede die soms de onze is. Dat Kerstmis echt zalig moge zijn voor ons en voor al onze medemensen. En dat wij mogen pogen die zaligheid mee op te bouwen voor iedereen. Amen.