Zusters en broeders,
Wie zich voor iets inzet, wie met frisse ideeën naar buiten komt, of wie allerlei initiatieven neemt, weet dat daar veel onbegrip, veel tegenwerking en veel ontgoocheling kan op volgen. Dikwijls komt er geen samenwerking, dikwijls ook volgen de mislukkingen elkaar op. Dus is het best dat zo iemand zich niet al te veel illusies te maakt over hoe zijn inzet, zijn ideeën en zijn initiatieven onthaald zullen worden. Dat kan meevallen, maar dat kan ook zwaar tegenvallen.
Dat is wat Jezus bedoelt met zijn parabel van de zaaier. Die zaaier mag doen wat hij wil, hij is nooit honderd procent zeker dat al het zaad zal voortbrengen wat hij hoopt en verwacht. Dat is wat ook Jezus zelf ondervindt, want bijlange niet iedereen luistert naar zijn woorden. ‘Ofschoon zij ogen hebben, zien velen niet, en ofschoon zij oren hebben, horen of begrijpen zij niet wat ik verkondig.’ En Hij voegt daaraan toe: ‘Wie heeft zal nog meer krijgen, en het zal overvloedig zijn; maar wie niets heeft, zal zelfs het laatste worden ontnomen.’ Hij heeft het hier niet over geld en bezit, maar wel over de kracht van het geloof in Gods woord. Wie op zoek is naar het geloof in Jezus’ woorden en daden zal ook vrede ontmoeten, en vriendschap en liefde, en menswaardigheid. Maar zij die niet moeten weten van zijn woorden en daden, zij die er maar op los leven, zullen op de duur niets meer overhouden, want ze zullen geen vrede, geen liefde, geen vreugde, geen menselijkheid ontmoeten. ‘Want verhard is hun hart, met hun oren luisteren ze slecht, en hun ogen doen ze dicht uit vrees dat ze zouden zien en anders zouden gaan leven’, merkt Jezus heel realistisch op.
En daarbij stellen we best dezelfde vraag die we altijd zouden moeten stellen: Waar horen wij bij? Waar valt het zaad van Gods woord bij ons? Puur op de weg van ons wereldlijk leven van hebben en zijn? De weg van zovelen, die zo aantrekkelijk lijkt, en die toch naar nergens leidt omdat hij altijd maar cirkels draait rond onszelf? Of valt het zaad van Gods woord op het voorbijgaand moment van ons leven, als we zijn woord kunnen gebruiken, omdat we zijn hulp nodig hebben? En zweren we Hem met dezelfde snelheid af als we Hem hebben opgenomen, omdat we hem niet meer nodig hebben? Valt zijn woord misschien tussen de distels van ons bezit, van onze hebzucht, van ons egoïsme? Of valt het in goede grond? Luisteren we niet alleen naar Gods woord, maar proberen we er ook naar te leven?
Zusters en broeders, het is een vraag die we alleszins over onszelf moeten stellen: Waar valt het zaad van Gods woord? We weten dat dit niet altijd heel goed en heel juist zal zijn. Ieder van ons kent wel eens een moment van zwakte en van verblinding door puur eigenbelang. Wel, laat in die momenten van zwakte Gods woorden in ons blijven nazinderen die we hoorden in de eerste lezing. ‘Zoals de regen en de sneeuw uit de hemel vallen en daar pas terugkeren wanneer zij de aarde hebben gedrenkt en vruchtbaar hebben gemaakt, zo zal het ook gaan met het woord dat komt uit mijn mond: het keert niet vruchteloos naar Mij terug.’
Moge het zo zijn: dat Gods woord, dat Jezus’ woorden en daden altijd in ons leven mogen nazinderen en dertig-, zestig- en honderdvoud mogen opbrengen. Amen.