Zusters en broeders,
We hoorden zeer hoopgevende lezingen in deze gewone zondag door het jaar. De eerste geeft een prachtig beeld van God, in het evangelie staat Jezus centraal. Het beeld van God de Heer toont ons een God die geen geweld is, geen wraak, geen straf, geen hel. Nochtans heeft de profeet Elia vreselijke dingen gedaan: hij heeft alle profeten van de god Baäl laten vermoorden. Daarna is hij gevlucht, en verlangt hijzelf ook te sterven, want hij ziet geen toekomst meer. Dan verschijnt de Heer. Voor Hem uit komt er een hevige storm, een aardbeving en een vernietigend vuur. Maar de Heer is geen storm, geen aardbeving en geen vuur, de Heer is een zacht briesje dat adem en koelte brengt waar nodig. En die storm, die aardbeving en dat vuur gaan voor Hem uit omdat ze het beeld zijn van de werkelijkheid zonder God. De werkelijkheid van een wereld waarin de mens alleen uit is op zichzelf, op bezit en op macht. Daar heeft hij alles voor over. Geweld heeft hij daarvoor over, geweld dat als een storm door het leven van anderen gaat. Ook wraak heeft hij daarvoor over, wraak die anderen treft als een aardbeving. En ook oorlog, burgeroorlog, terrorisme en zelfmoordterrorisme, die als een vernietigend vuur door de wereld trekken, en een hel maken van het leven van anderen. Het is een wereld die we kennen, een wereld die heerst in veel landen en streken, een wereld waarin God gebannen is. Een wereld waarin mensen hun eigen god zijn, en eisen dat ze de god van anderen zijn. Het is een wereld die veraf is van de Heer onze God, want Hij is een zacht briesje van goedheid en zachtheid. Nee, Hij is geen storm van geweld, geen aardbeving van straf en geen hels vuur van vernietiging, maar Hij is een leven gevende adem van liefde en vrede.
Het is die God aan wie wij smekend kunnen vragen: ‘Heer, red mij. Ik verga.’ Na de broodvermenigvuldiging dwingt Jezus zijn leerlingen met de boot naar de overkant van het meer te varen, en Hijzelf zal de mensen naar huis sturen. Misschien vragen we ons af waarom Hij dat doet. Maar als we denken aan de situatie, dan kennen we het antwoord op die vraag. Op een wonderlijke manier heeft Hij meer dan vijfduizend mensen te eten gegeven. Stel u hun enthousiasme voor, hun gedachten en wellicht ook hun woorden: ‘Zo’n koning moeten we hebben. Dan moeten we niets meer doen, en Hij zorgt ervoor dat we een goed leven hebben.’ Maar Jezus wil geen succesfiguur zijn, Hij wil geen koning zijn die als een milde tovenaar boven het volk gaat staan. Nee, hij wil alleen Gods liefde en vrede onder de mensen brengen, en die ook voorleven. Daarom moeten ook de apostelen naar de overkant varen, want de overkant, dat is de kant van het leven voor anderen, dat is de kant van breken en delen, zoals Jezus zelf bij de broodvermenigvuldiging heeft gedaan: breken en delen.
Dat is geen gemakkelijke kant, zoals de apostelen ondervinden, want de golven teisteren hun vaart, en er is zo’n sterke tegenwind dat ze niet of nauwelijks vooruitraken. En wanneer Jezus naar hen toekomt om hen te helpen, herkennen ze Hem niet. Dat kan merkwaardig lijken, maar het is zo menselijk, en zo herkenbaar. Wijzelf die Jezus niet herkennen in het goede dat we mogen ervaren. In de hulpvaardigheid, in de goedheid, in de vergevensgezindheid van anderen. En ook wijzelf die naar Hem toe willen gaan, maar die net als Petrus twijfelen. En waarom twijfelt Petrus? Omdat hij niet meer naar Jezus kijkt, maar naar het water en de tegenwind, dus naar de werkelijkheid waarin hij leeft, zijn eigen werkelijkheid. Zoals wij. Als we de weg van Jezus willen gaan, dan vragen we ons dikwijls af of dat wel een goede weg is voor onszelf. Worden we daar zelf beter van? Hebben we daar zelf voordeel bij? En wat doen we als we tegenwerking ondervinden, als alles tegenzit, als we zozeer met onze eigen weg bezig zijn dat we zelfs niet meer kijken naar de weg van Jezus?
Dan doen we best wat Petrus deed, en dat is biddend smeken: ‘Heer, red mij!’ En net als Petrus zullen we het sterkende antwoord van Jezus krijgen: ‘Wees gerust. Ik ben er. Wees dus niet bang wanneer de storm van het leven u teistert. Wees niet bang wanneer tegenslag u treft. Wees niet bevreesd wanneer ziekte u ondermijnt. Wanneer uw relatie kapot gaat, wanneer uw gezin moeilijke wegen gaat, wanneer uw kerk leegloopt. Ik ben er. Zoals Ik er ben in elke storm van uw leven, in elke tegenslag, in elke wanhoop. Ik ben er altijd. Wees dus niet bevreesd. En wees geen kleingelovige, maar een gelovige.’
Zusters en broeders, het zijn hoopvolle woorden van Jezus, en ze brengen ons elke dag beter bij onszelf, bij onze naasten en bij de Heer onze God. Amen.