Zusters en broeders,
Voor de vierde week op rij hangt het evangelie direct samen met de broodvermenigvuldiging. Veel tijdgenoten werden aangetrokken door Jezus’ omgang met armen, zieken en kansloze mensen, door zijn vele wonderen, en door zijn woorden van liefde en vrede. Maar na de broodvermenigvuldiging is die aantrekkingskracht voor velen voorbij. Jezus heeft een groot wonder verricht, vijfduizend mensen heeft Hij te eten gegeven met vijf broden en twee vissen, maar daarna heeft Hij dingen gezegd die ze niet kunnen en ook niet willen aanvaarden. Onder meer dat Hij het levende brood is dat uit de hemel is neergedaald. Maar Hij is toch niet uit de hemel neergedaald? Hij is toch maar de zoon van Maria en van de timmerman Jozef? Hoe durft Hij zich dan de Zoon van de hemelse Vader noemen die Hem naar de wereld heeft gezonden als voedsel voor velen? Daar voegt Hij nog aan toe: ‘Als iemand eet van het hemelse brood dat Ik ben, zal hij leven in eeuwigheid.’ En om het helemaal grof te maken, zegt Hij ook: ‘Wie mijn vlees eet en mijn bloed drinkt, heeft eeuwig leven, want mijn vlees is echt voedsel en mijn bloed is echte drank.’
‘Hoe kan Hij ons zijn vlees te eten geven?’ vragen velen zich verontwaardigd af. Ze weten zeer goed dat Hij dat niet letterlijk bedoelt, maar dat dit vlees en bloed symbool zijn van zijn woorden en daden van liefde en vrede. En naar die woorden en daden moeten ze leven, willen ze het eeuwig leven bereiken. Ze vinden het totaal onaanvaardbaar. Alsof een van hun dorpsgenoten de Messias zou zijn, en de Zoon van God. Nee, dat kunnen en willen ze niet geloven.
Het is ook niet vanzelfsprekend dat ze het wél zouden geloven, en dat ze de wijsheid zouden hebben om in de zoon van Maria en Jozef de Zoon van God te zien. De wijsheid die ook aan het woord is in de eerste lezing. Een huis met zeven zuilen heeft ze gebouwd, en dat zijn de zuilen van geloof, hoop en liefde, van rechtvaardigheid en vrede, en ook van moed en kracht om zo te leven, en niet te vervallen in hoogmoed, macht, rijkdom, bezitsdrang, egoïsme.
Precies daarin helpt ons te leven met het lichaam en het bloed van Jezus, dus naar zijn woorden en daden: dat we kunnen kiezen voor een leven van geloof, hoop en liefde voor God en voor elkaar, en niet voor een leven dat alleen op onszelf is gericht. Dat we dus kiezen voor een leven zoals dat van Jezus: een leven met aandacht voor armen, voor vreemdelingen, voor ouden en zieken, en voor mensen die gevangen zitten in hun eigen wereld, in hun armoede, in hun radeloosheid. Zo’n leven spreekt de meesten van Jezus’ toehoorders dus niet aan: een leven dat niet op henzelf, maar op anderen gericht is. Als het lichaam en het bloed van Jezus daarop neerkomt, dan bedanken ze, want zo willen ze niet leven.
Zusters en broeders, wanneer we straks te communie gaan, zegt de voorganger: Het lichaam van Christus. Dat is dus niet letterlijk te nemen, want het stukje brood dat we krijgen is helemaal niet het lichaam van Christus. Wat het wel is, is het symbool van het levende brood dat uit de hemel is neergedaald. En dat levende brood van liefde en vrede, dat is Jezus. Wanneer we Hem ontvangen, vragen we om zijn hulp om te leven zoals Hij, dus in liefde voor God en voor elkaar, en in zoeken naar vrede in deze wereld. Zoals Hij dat heeft voorgeleefd. Hij die ons gegeven is door zijn Vader, die ook onze Vader is. Moge het lichaam van Christus ons leven daartoe leiden. Amen.