‘God de Heer heeft tot mij gesproken en ik heb me niet verzet. Ik ben niet teruggedeinsd.’
Zusters en broeders, het zijn woorden van de profeet Jesaja in de eerste lezing, en misschien moeten we ons afvragen of wij die woorden ook zouden kunnen zeggen. Want God de Heer spreekt niet alleen tot Jesaja, Hij spreekt tot alle mensen, dus ook tot ons. Kunnen ook wij zeggen dat we ons niet verzetten tegen zijn woorden, en dat we niet twijfelen om ernaar te luisteren? Of zijn we misschien zoals Adam en Eva. Ook tot hen heeft God de Heer natuurlijk gesproken. Hij vroeg hen de aarde te bewerken en erover te waken dat ze zijn heerlijke schepping zou blijven. En Hij verbood hun de vruchten te eten van de boom van kennis van goed en kwaad.
Misschien vragen we ons daarbij af waarom zij precies de vruchten van die boom niet mochten eten. Mochten zij dan niet weten wat goed en wat kwaad was? Natuurlijk mochten ze dat weten, ze moesten het zelfs weten. Maar ze mochten niet zelf bepalen wat goed en wat kwaad was, want dan was het gevaar groot dat ze alleen zouden zoeken naar wat goed was voor henzelf, zonder rekening te houden met hun medemens. Hoe sterk dat bevoordelen van het eigen ik van bij het begin in de mens heeft geleefd, toonde de eerstgeboren zoon van Adam en Eva aan: hij vermoordde zijn broer Abel, omdat hij het niet kon uitstaan dat zijn eigen offergaven minder waren dan die van zijn broer. En toen God de Heer hem vroeg waar Abel was, zei hij: ‘Moet ik soms waken over mijn broer?’ En daarbij dacht hij: Ik let alleen op mezelf. Ik leef alleen voor mezelf.
Zijn wij zoals Adam, Eva en Kaïn? Plukken ook wij vruchten die alleen goed zijn voor onszelf? Vruchten van eigenbelang, van geld en bezit, van macht? Of geloven wij, net als Jesaja, vol vertrouwen dat God de Heer ons zal helpen, wat ons ook overkomt, en dat Hij ons bijstaat in goede en kwade dagen? Luisteren we echt naar de woorden die Hij via Jezus tot ons spreekt? En zeggen we, net als Petrus tegen Jezus: ‘Gij zijt de Christus, de Messias.’ En dat wil zeggen: Jezus, Gij zijt de Zoon van God en wij willen leven naar uw woorden en daden.
Of lijken we misschien echt helemaal op Petrus? Hij weet wie Jezus is, maar wanneer Die zegt wat Hem te wachten staat, probeert Petrus Hem om te praten. Jezus reageert daar heel scherp op. ‘Ga weg, satan, achter Mij, want uw gedachten zijn niet Gods gedachten, maar die van mensen.’ ‘Achter Mij’, zegt Jezus, en dat betekent niet dat Hijzelf als eerste in de rij wil staan, maar wel dat Hij, en niet Petrus, de weg aanwijst. We weten wat die weg is: dat is de weg van ‘Bemin God bovenal, en uw naaste gelijk uzelf.’ Dat is de weg van Jezus, en dat zijn de woorden die God tot ons spreekt. ‘Wie Mij wil volgen, moet zijn kruis opnemen’, zegt Jezus ook. Dat betekent niet dat we, zoals Hij, de kruisdood moeten sterven, maar wel dat we ons leven opnemen zoals het is, en dat is niet altijd alleen maar vol geluk. ‘Draag dat kruis van ongeluk en ellende dat je soms treft met de kracht die je krijgt van mijn Vader’, zegt Jezus. En ons kruis opnemen betekent ook dat we God niet beschuldigen wanneer ongeluk ons achtervolgt, en dat we streven naar goedheid en vrede, ook al is dit niet altijd even gemakkelijk. Het betekent ook dat we niet alleen aan onszelf denken en voor onszelf leven, ‘want wie zijn leven wil redden, zal het verliezen,’ zegt Jezus. En daarmee zegt Hij: Wie alleen voor zichzelf leeft, zal op de duur niemand meer hebben. Alles verliest hij, behalve eenzaamheid en verlatenheid. En Jezus zegt ook: ‘Wie niet alleen voor zichzelf leeft, wie evenveel van zijn naaste houdt als van zichzelf, zal zijn leven redden, want hij zal een menswaardig bestaan leiden, en een leven kennen dat de moeite waard is.’
Zusters en broeders, laten wij, net als Jesaja, ons niet verzetten tegen de woorden van God onze Heer, maar laten we ons leven waardevol maken door te leven naar de woorden en daden van Jezus. Want wie alleen voor zichzelf leeft, zal zijn leven verliezen. En dat heeft God die onze liefdevolle Schepper is, zeker niet gewild. Amen.