Zusters en broeders,
Zoals zo dikwijls hoorden we een evangelie waarbij we ons kunnen afvragen welke rol wij erin zouden spelen: die van de blinde, van de omstaanders of van Jezus.
Neem de blinde. Nee, (zo goed als) niemand van ons is effectief blind, maar net als de blinde Bartimeüs kennen ook wij momenten dat het ons niet meer gaat. Dat kan te maken hebben met ziekte, met problemen in gezin en familie, met moeilijkheden in de zaak of op het werk. Eigenlijk met alles: het wil gewoon niet meezitten, en we zien ervan af. Hebben wij dan, net als Bartimeüs, de moed om hulp te vragen? Hulp van onze medemensen, en hulp van God? Vragen ook wij dan aan Jezus, aan God: ‘Heer, heb medelijden met mij, want ik kan de miserie niet meer aan. Ik ga eraan kapot. Sta me alstublieft bij. Geef me sterkte, geef me moed, geef me doorzetting, want anders haal ik het niet.’ En zijn we even moedig als Bartimeüs? Velen snauwen hem toe dat hij moet zwijgen, maar hij laat zich niet afschrikken, hij geeft het niet op en hij blijft herhalen: ‘Jezus, Zoon van David, heb medelijden met mij.’ Geven ook wij nooit het vertrouwen op dat God, dat Jezus ons niet in de steek laat?
En hoewel (zo goed als) niemand van ons blind is, zijn we toch dikwijls ziende blind. Dan zien we de miserie van anderen niet. Dan hebben we geen oog voor mensen in nood, voor zieken, voor gehandicapten, voor mensen met zware problemen. Als die mensen op ons beroep doen, reageren we misschien zoals de omstaanders tegen Bartimeüs. Zo van ‘Zwijg, man, laat me met rust, ik heb al genoeg rond mijn oren. Ik ben alleen met mezelf bezig.’ Of misschien zijn we niet ziende blind, en willen wij mensen echt helpen. Door hulp te bieden, door een luisterend oor te hebben, door met hen mee zoeken naar een oplossing, door ik weet niet wat nog allemaal, dikwijls kleinigheden, aandacht, een schouderklopje. Gewoon er zijn voor anderen. Zoals de omstaanders, die Bartimeüs toeroepen dat hij moed mag hebben, want Jezus roept hem. Kunnen wij dat ook, en doen we dat ook: hulpvaardig zijn en moed inspreken als het nodig is?
En kunnen we ons ook aan Jezus spiegelen? Jezus die aan de blinde vraagt: ‘Wat wilt ge dat ik voor u doe?’ Het is een heel eenvoudige zin, maar hem naleven zal niet altijd makkelijk zijn. Want het ligt niet voor de hand dat we zouden vragen aan mensen die beroep doen op onze hulp: ‘Wat wilt ge dat ik voor u doe?’. Misschien moeten zij maar aanvaarden wat we doen, en dankbaar zijn omdat we dat doen, ook als het niet past bij wat ze nodig hebben of bij wat ze hopen. Al maanden worden we geconfronteerd met mannen, vrouwen, kinderen die hun land ontvluchten omwille van het geweld, de vervolging, de oorlog, de wreedheid. Vragen wij wat ze willen dat voor hen gedaan wordt, of moeten ze blij en dankbaar zijn dat ze hier mogen zijn, maar dan wel onder onze voorwaarden? Hoe anders is Jezus. ‘Wat wilt ge wat Ik voor u doe?’ vraagt Hij. Geen voorwaarden, geen eisen, geen na te volgen regels. Alleen maar hulpvaardigheid.
En dan is er de vraag van de blinde: ‘Rabboeni, maak dat ik kan zien.’ Waarop het antwoord van Jezus: ‘Ga, uw geloof heeft u genezen.’ Kan Hij dat ook tegen ons zeggen? Is ons geloof zo sterk en zo vol vertrouwen dat het ons gelukkig maakt in ons leven? Dat het ons kracht geeft in tijden van nood? Dat het ons behoedt van het kwaad dat ons omringt, en dat zich van ons meester wil maken? Het kwaad van het egoïsme, van het eigen grote gelijk, van de onverschilligheid ten opzichte van onze medemensen. Of doen we toch zoals die blinde: zijn geloof heeft hem genezen, en hij volgt Jezus. Doen wij dat ook: Jezus volgen? Zijn we echt zijn leerling in ons doen en denken? Proberen we te leven naar zijn woorden en daden van liefde, vrede en gerechtigheid?
Zusters en broeders, dat het zo moge zijn. Dat ons geloof ons mag genezen van ons ziende blind zijn, zodat wij de wegen kunnen gaan die Jezus ons is voorgegaan. Amen.