Zusters en broeders,
Zowel in de eerste lezing als in het evangelie gaat het over extreme armoede, met telkens een weduwe als hoofdpersonage. Dat hoeft niet te verbazen, want vrouwen die in die tijd en in die cultuur hun man verloren, waren alles kwijt: hun man, hun inkomen, de vader van haar kinderen. Ze hadden geen recht op arbeid, op inkomen, op inspraak. Op niets hadden ze recht, zoals dit vandaag in zoveel moslimlanden nog altijd zo vreselijk het geval is. Ze moesten zich kenbaar maken door hun weduwenmantel, en hopen op hulp van anderen. Voor de weduwen in de beide lezingen blijkt die hulp niet groot te zijn. In de eerste lezing heeft de weduwe alleen maar een beetje meel en olie om een broodje te bakken voor haar en haar zoon. Daarna zullen ze omkomen van honger. En dan doet zich iets heel merkwaardigs voor. De profeet Elia vraagt haar een stukje brood, en ze antwoordt: ‘Zowaar de Heer uw God leeft, ik heb geen brood meer.’ Zij, de niet-joodse, en naar joodse normen dus heidense vrouw, gelooft toch in de God van de profeet, en ze bezorgt hem het enige broodje dat ze kan bakken. Haar geloof in een God die ze niet kent is sterker dan haar wanhoop. Dat geloof geldt ook voor de weduwe in het evangelie. Ook haar situatie is hopeloos, en toch offert ze twee penningen, en dat is naar Jezus’ woorden alles wat ze bezit. Maar ook haar geloof is sterker dan haar wanhoop.
Niet alleen die beide weduwen met hun sterk geloof trekken de aandacht, maar ook de woorden van Jezus over de schriftgeleerden. ‘Hoed u voor schriftgeleerden’, zegt Hij. ‘Ze lopen rond in lange gewaden, zodat iedereen hen direct herkent, en het nodige respect voor hen opbrengt, want zij horen bij de goeden. Overal eisen ze ereplaatsen en erebegroetingen op, ze doen zich heel godvruchtig en heel diepgelovig voor, maar naar armen zien ze niet om, integendeel, de huizen van weduwen slokken ze op.’
Het zijn woorden die we van Jezus niet gewoon zijn. Snoeihard veroordeelt Hij de schriftgeleerden, die de armen niet helpen, maar uitbuiten. Misschien moeten we ons daarbij afvragen hoe Hij vandaag zou reageren in een wereld van meer dan 7 miljard mensen, van wie de 10 % rijksten 88 % van de wereldrijkdom bezitten. En om het nog gruwelijker te maken: de 1 % superrijke top, en dat zijn iets meer dan120 000 mensen, bezit 50 % van die wereldwijde rijkdom.
Wellicht denken wij nu: ons zou Jezus zeker niet veroordelen, want we horen niet bij die 10 % rijken, en nog minder bij die 1 % superrijken. Maar misschien vergissen we ons, want 60 000 euro volstaan al om bij de rijken te horen. Misschien horen we daar dus wél bij. Maar als 10 % van de mensen zoveel bezit, blijft er voor de 90 % anderen dus heel weinig over. Niets meer dan wat kruimels hier en daar. Heel kleine kruimels zelfs voor de armste helft van de wereld: die meer dan 3,5 miljard mensen bezitten samen amper 1 % van wat de wereld te bieden heeft.
Hoe zou Jezus reageren op dat wereldwijde onrecht? Wellicht even hard als tegen de schriftgeleerden in zijn tijd. Het zou dus goed zijn dat we ons afvragen waar onze plaats is in onze wereld, en wat wij doen om dat onzinnig onrecht te helpen uitroeien. We zijn gelovige mensen, maar weten we ook dat geloof, hoop en liefde moeten omgezet worden in daden? Jezus deed ons dat voor. Hij kwam op voor armen, zieken, blinden, kreupelen, kortom, voor iedereen die in nood verkeerde. Zelfs melaatsen, die niet eens in de buurt van gezonde mensen mochten komen, stond Hij bij. Doen wij dat ook: mensen helpen die in nood zijn? Steunen wij hen? Steunen wij organisaties die zich inzetten voor die mensen? Binnenkort zal Welzijnszorg opnieuw onze hulp vragen. Gaan we die hulp echt bieden, of gaan we zeggen: Ik kan me dat niet aantrekken. Dat iedereen voor zichzelf zorgt.
Zusters en broeders, kunnen we dat zeggen? Kunnen we ons als christenen spiegelen aan de schriftgeleerden met hun dure mantels die de armen uitbuiten, of spiegelen we ons aan Jezus, Hij die is de bron van ons geloof, onze hoop en onze liefde? Dat het zo moge zijn: dat we zijn weg mogen gaan. Amen.