Jaar 2014-2015 Cyclus B

 

Zusters en broeders,

Het evangelie van vandaag herinnert aan dat van vorige zondag. Net zoals toen verschijnt de verrezen Heer plotseling aan zijn apostelen. Die hebben zichzelf uit angst voor de joden opgesloten in een vergaderzaal. Hun leven lijkt zinloos te zijn geworden. Zoveel jaren hebben ze alles in de steek gelaten om Jezus te volgen, en toen werd Hij ineens vermoord. En nu staat Hij in hun midden en Hij zegt: ‘Vrede zij u.’ Net zoals vorige week zijn dat zijn eerste woorden na zijn verrijzenis. En ook zoals vorige week kunnen de leerlingen niet geloven wat ze zien. We lezen woorden en zinnen als ‘verbijstering, schrik, ze meenden een geest te zien, ontsteld, twijfel, verbazing, ze konden niet geloven.’

Dat zijn geen toevallige woorden en zinnen, maar woorden en zinnen van alle tijden. Ze drukken immers niet alleen de twijfel en de onzekerheid uit van de apostelen, maar ook van zoveel andere mensen, misschien ook van ons. Misschien kunnen ook wij soms niet of nauwelijks geloven dat Jezus in ons midden is. Dat Hij hier en nu onder ons aanwezig is, en dat Hij ook tegen ons zegt: ‘Vrede zij u’, en ‘Ik ben het zelf’ en ‘Getuig van mij.’ En waarom kan onze twijfel opsteken? Omdat we weten dat zijn aanwezigheid geen antwoord geeft op al onze vragen, op al onze onzekerheden, op al onze pijn en al ons verdriet.

Toch blijft Jezus in alle tijden en tegen iedereen herhalen wat Hij tegen zijn apostelen zei: ‘Ik ben het zelf. Kijk naar mijn handen en voeten.’ Zo verschijnt Hij ook aan ons: met doorboorde handen en voeten en een doorboorde zijde hangt Hij aan het kruis. Ook Hij heeft pijn en lijden gekend, net zoals mensen die niet alleen vreugde en geluk, maar ook lijden en verdriet kennen. Als Zoon van God was Hij mens onder de mensen, en ging Hij de weg die mensen vaak moeten gaan. En net als aan zijn apostelen vraagt Hij ook aan ons dat we Hem zouden bekijken, dat we zijn wonden zouden betasten, en dat we van Hem zouden getuigen. Dat we dus zouden doen wat Hij heeft gedaan met gekwetste en lijdende mensen. Toen Johannes de Doper enkele van zijn leerlingen op Hem afstuurde met de vraag of Hij de Messias was, antwoordde Hij: ‘Zeg tegen Johannes wat ge hoort en ziet:  Blinden zien weer en kreupelen lopen, melaatsen worden rein en doven horen, doden staan op en aan armen wordt de goede boodschap verkondigd.’ Dat is wat Jezus deed met gekwetste en lijdende mensen: hij hielp ze altijd.  Zo redde Hij ook Lazarus en de zogenaamd overspelige vrouw van de dood, zo gaf Hij hoop aan de moordenaar naast Hem op het kruis. Zo hielp Hij iedereen, zo gaf Hij vrede. Dat vraagt Hij ook aan ons: dat we vrede zouden brengen, dat we er zouden zijn voor anderen, dat we van Hem zouden getuigen, dat we de weg zouden gaan die Hij ons is voorgegaan.

Zusters en broeders, de weg van Jezus gaan is niet altijd gemakkelijk. Misschien vragen wij ons soms af waar we mee bezig zijn in deze wereld vol misbruik en ellende. Een wereld die alleen op geld en op macht lijkt uit te zijn. Misschien kennen wij soms dagen van twijfel en onzekerheid. Dan kunnen we ons best spiegelen aan Thomas. ‘Mijn Heer en mijn God’, riep hij vol geloof uit toen hij de verrezen en nog altijd doorboorde Jezus terugzag. Het zou goed zijn mocht dat ook ons geloof zijn, mocht Jezus ook voor ons altijd en in alle omstandigheden onze Heer en onze God zijn. Of we kunnen denken aan andere woorden van Thomas. Zijn woorden op het Laatste Avondmaal. Jezus zei dat Hij zou heengaan, en Hij voegde daaraan toe: ‘Jullie kennen de weg naar waar ik heenga.’ Bijna wanhopig antwoordde Thomas daarop: ‘Wij weten niet eens waar Gij naartoe gaat, Heer, hoe zouden we dan de weg daarheen kunnen weten?’

Hoe zouden we de weg van Jezus kunnen gaan als we de weg niet kennen die Hij is gegaan? Maar we moeten eerlijk zijn: we kennen die weg wél. We kunnen ons niet verbergen achter de onwetendheid waarover Petrus het heeft in de eerste lezing. De onwetendheid van de joden die tot de moord op Jezus heeft geleid. We kennen Jezus’ dood, maar ook zijn verrijzenis, en door zijn apostelen kennen we de weg van liefde en vrede die Hij is gegaan. In een van onze liturgische liederen vragen wij de Heer onze God: ‘Blijf mij nabij wanneer het duister daalt.’ Het duister van onze zelfzucht, van onze gemakzucht, van ons eigen ik. Maar ook het duister van onze twijfel en onze onzekerheid. ‘Blij mij nabij, Heer’: dat we dat altijd zouden vragen aan de Heer onze God. Dat Hij ons voor zou gaan  op onze levensweg, zodat we de weg van Jezus zouden gaan. Zodat we van Jezus zouden getuigen en zijn vrede zouden brengen. Nu en altijd. Amen.    

 

Download dit document in Word-formaat

Intekenen voor de wekelijkse overwegingen

captcha