Zusters en broeders,
Ieder van ons heeft ervaringen en gevoelens die heel verschillende richtingen kunnen uitgaan. Meestal willen we die gevoelens ook delen, of ze ten minste zichtbaar maken in ons gedrag. Als we vrolijk zijn, hebben we het er soms zelfs moeilijk mee als anderen dat niet zijn. Lachen we, dan moeten anderen niet zurig kijken. Zijn we gelukkig, dan willen we dat ook delen. Want zo steken menselijke gevoelens in elkaar: ze willen dat anderen mee voelen en mee gaan.
Dat lukt dikwijls, maar vaak lukt het ook niet. Want wie vindt de juiste woorden van mee lijden en mee voelen met de pijn en het verdriet van anderen? Wie heeft zelf niet dikwijls het gevoel dat anderen niets aanvoelen wat je moet doormaken? Hoe dikwijls wordt het mee leven van anderen niet als een leegte ervaren? Dat kan ook niet anders, want heel dikwijls kan je niet echt mee voelen met de pijn en het verdriet van iemand anders. Hoe kan je, alsof je het zelf ondergaat, het leed aanvoelen van een jonge moeder die haar kind verloren heeft? Hoe kan je, alsof je er zelf door moet, mee voelen met een man die zijn vrouw verliest, of met een kind dat zijn ouders verliest? Geen enkele troost, geen enkel mee voelen en mee lijden is sterk genoeg om deze pijn te verzachten, want de dood is sterker dan het leven - zo voelen we dat aan.
De dood: in allebei de lezingen van vandaag staat hij centraal: twee keer verliest een weduwe haar zoon, haar enig kind. In de eerste lezing beschouwt de moeder dat als een straf van God om haar zonden. Om welke zonden het gaat, wordt niet vermeld, maar de profeet Elia spreekt haar niet tegen. In het evangelie is er geen sprake van zondigheid. Jezus zou dat trouwens ook nooit zeggen, want zijn hemelse Vader is geen wrede bestraffer, maar een liefdevolle Vader en Moeder. Wel is er sprake van solidariteit: een groot aantal mensen vergezelt de weduwe bij de begrafenis van haar zoon. Anders dan de weduwe in de eerste lezing vraagt ze niet om hulp. Blijkbaar legt ze zich neer bij het leed dat haar zo zwaar getroffen heeft. Dat grijpt Jezus zozeer aan dat Hij, bewogen door medelijden, de jongen doet opstaan uit de dood. Opvallend in de beide lezingen is dat de moeders geen dank uitspreken. In de eerste lezing zegt de moeder alleen dat ze nu weet dat Elia een man van God is. In het evangelie zegt ze helemaal niets. Wel zijn de mensen die haar vergezellen door ontzag bevangen, verheerlijken ze God en noemen ze Jezus een groot profeet.
De dood is sterker dan het leven: zo voelen wij het aan, en daarom kan geen troost sterk genoeg zijn, en kan mee voelen en mee verdriet hebben niet troosten. Maar het is slechts schijn: de dood is niet sterker dan het leven, want de dood is niet het einde. Dat zien we in de beide lezingen. Of het historische verhalen zijn, weten we niet, maar ze tonen wel aan dat de kracht en de liefde van God sterker zijn dan de dood. ‘Midden in de dood zijn wij in het leven’, zingen wij in een van onze liederen. En we zijn in het leven omdat God, omdat Jezus met ons is. Jezus is ons voorgegaan in de dood, maar op de derde dag is Hij verrezen. Die zekerheid, die sterkte, die kracht, is ook ons toegewezen. Ook wij zullen opstaan, zoals Jezus, en zoals die twee jongens in de lezingen.
In het evangelie is er trouwens nog iets anders sterk aanwezig, en dat is de solidariteit van velen die de weduwe vergezellen. Zijn ook wij, zoals die mensen, onderweg met elkaar? Ontmoeten ook wij op die manier Jezus? Als die mensen niet bij de weduwe geweest waren, hadden ze Jezus niet ontmoet, en hadden ze niet gezegd: ‘God heeft genadig neergezien op zijn volk.’ Is dat ook ons geloof? Dat God ons genadig is, in goede maar ook in kwade dagen, in dagen van tegenslag, van pijn en verdriet.
Zusters en broeders, dat dit geloof ons moge leiden: de zekerheid dat God de Heer ons altijd bijstaat. Dat Hij midden onder ons aanwezig is, en dat Hij ons altijd genadig is. Amen.