‘Petrus en Barnabas bevestigden de leerlingen in hun goede gesteldheid, spoorden hen aan in het geloof te volharden en zeiden dat wij door vele kwellingen het Rijk van God moeten binnengaan.’
Zusters en broeders misschien vragen we ons af wat Lukas met die ‘kwellingen’ bedoelt. Gaat het over martelingen, pijn en lijden, of bedoelt hij iets anders?
Het Rijk van God is niet de hemel die we hopen te verdienen na onze dood, maar het is het Rijk van God hier op aarde. Dat is een Rijk van liefde en vrede, van broederlijkheid en gerechtigheid, van goedheid en barmhartigheid. Een Rijk dat de hemel op aarde zou brengen mochten alle mensen ernaar willen leven en streven. Precies daarover gaan de kwellingen die Lukas bedoelt. Het is immers niet altijd gemakkelijk om te volharden in goedheid, in liefde en in vrede. En ook broederlijkheid en barmhartigheid liggen niet altijd voor de hand. Want we zijn God niet, we zijn mensen, we zijn dus niet volmaakt. We hebben onze kwaliteiten maar ook onze gebreken, onze tekortkomingen, ons eigenbelang ons egoïsme en nog zoveel meer negatieve kanten. En dat zijn de kwellingen die verhinderen dat we het Rijk van God binnengaan.
Maar tegelijk komen die kwellingen ook heel dikwijls neer op echte pijn en echt lijden, op martelingen en op dood. Paulus en Barnabas verkondigden het geloof in Lystra, Ikonium, Antiochië en nog andere steden, en hun woorden werden er met open hart ontvangen. Het werden dus jonge christelijke steden, maar in de loop der eeuwen zijn ze allemaal door moslimheersers veroverd, en werden en worden de christenen er gediscrimineerd, vervolgd, verjaagd, beroofd, vermoord. Dat gebeurt en gebeurde niet alleen in die landen. Van bij het begin zijn die kwellingen heel vaak harde werkelijkheid geworden, eerst in het Romeinse Rijk, later over zowat heel de wereld, zodat de poorten van het geloof waarover Paulus en Barnabas op het einde van de eerste lezing vertellen zeker niet overal blijven openstaan, integendeel.
Ook in het evangelie hoorden we iets merkwaardigs. Het begint met: ‘Toen Judas was weggegaan’, en wanneer ging Judas weg? Dat was op het Laatste Avondmaal. Misschien vragen we ons daarbij af waarom we enkele weken na Pasen opnieuw bij het Laatste Avondmaal vertoeven.
Jezus zelf geeft een antwoord op die vraag. Hij weet dat Judas vertrokken is om Hem te verraden, Hij weet ook wat Hem te wachten staat, en toch zegt Hij: ‘Nu is de Mensenzoon verheerlijkt en God is verheerlijkt in Hem.’ Met andere woorden, Jezus’ verheerlijking begint niet met zijn verrijzenis, maar met zijn offer voor de mensheid, met zijn lijden en dood. Niet zijn goddelijke onsterfelijkheid telt voor Hem, maar zijn menselijkheid. Hij is de Zoon van God, Hij is God zelf, maar Hij noemt zich heel uitdrukkelijk de Mensenzoon, dus een mens onder de mensen. Een mens zoals wij, en wij zijn niet onsterfelijk. We zijn gewoon levende wezens, en ons leven kent geluk maar ook ongeluk, vreugde maar ook verdriet, gezondheid maar ook pijn en lijden, leven maar ook dood. En onze verheerlijking van de Heer onze God hangt ervan af of we er iets van terechtbrengen te leven zoals de Mensenzoon Jezus. ‘Kindertjes’, noemt Hij zijn apostelen, en het is de enige keer dat Hij hen zo aanspreekt. Helemaal zoals een vader en een moeder hun kinderen aanspreken wanneer ze hen tot iets willen aanzetten. Waartoe zet Jezus aan? ‘Heb elkaar lief zoals Ik u heb liefgehad.’ Daartoe roept Hij op, en Hij noemt het een nieuw gebod. En wat is er nieuw aan? Dat liefde geen gevoel is, maar een doe-woord. Liefde is doen zoals Jezus, en als we zien hoe Hij met zijn medemensen omgaat, weten we wat liefde is. Hij is er voor iedereen, mannen en vrouwen, arm en rijk, groot en klein. Hij helpt mensen in nood, oordeelt en veroordeelt niet, en Hij vraagt nooit: ‘Je bent toch wel een goede jood, hé? Je leeft toch wel volgens de wet, hé? Je ben toch niet anders geaard, hé?’ En tot de overspelige vrouw zegt Hij: ‘Heeft iemand u veroordeeld? Ook Ik veroordeel u niet. Ga naar huis, en zondig voortaan niet meer.’
Zo heeft Jezus de mensen liefgehad: zonder eisen en zonder grenzen. Zo heeft God ons lief, niet vol oordeel en veroordeling, maar vol barmhartigheid, hulpvaardigheid en goedheid. Vol genade, vergeving, zachtmoedigheid en geduld. Jezus vraagt dat ook wij zo zouden zijn. ‘Heb elkaar lief zoals Ik u heb liefgehad’, zegt Hij, en Hij voegt eraan toe: ‘Hieruit zullen allen kunnen opmaken dat gij mijn leerlingen zijt: als gij de liefde onder elkaar bewaart.’
Broeders en zusters, laten we daar werk van maken, want alleen zo kan de wereld groeien naar een Rijk van God vol liefde en vrede. Amen.