- Eerste lezing: 2 Koningen 5, 14-17
- Evangelie: Lucas 17, 11-19
Zusters en broeders,
Vandaag is het ziekenzondag, en dat merken we aan de lezingen. Immers, zowel in de eerste lezing als in het evangelie worden ernstig zieke mensen genezen. Nog opvallend: in beide gevallen springen daarbij niet-joden in het oog.
In de eerste lezing gaat het om Naäman, de oppergeneraal van de koning van Syrië. Hij kwam naar Israël om aan de profeet Elisa genezing van zijn melaatsheid te vragen. Hij moet zich zevenmaal in de Jordaan wassen, zegt Elisa, en dat doet Naäman, al is het tegen zijn zin, want hij gelooft niet dat dit hem zal genezen. Maar het blijkt wél zo te zijn, en zijn dankbaarheid is grenzeloos groot. Wanneer Elisa weigert een dankgeschenk van hem te aanvaarden, vraagt hij of hij een vracht aarde uit Israël mag meenemen, want hij wil alleen nog op Israëlische grond offers brengen aan de God van Israël.
Dankbaarheid vinden we ook in het evangelie, en opnieuw komt ze van een niet-jood. Dit keer van een Samaritaan, een heidens volk. Tien melaatsen heeft Jezus genezen, en alleen hij komt terug naar Jezus. Hij verheerlijkt God met luide stem en valt vol dankbaarheid op zijn knieën voor Jezus.
Dankbaarheid krijgt dus veel aandacht, dus moeten we ons afvragen waar wij in dat opzicht staan. Zijn wij, net als die Syriër en die Samaritaan, dankbaar tegenover Jezus, tegenover God? Er zijn zoveel dingen waarvoor en zoveel momenten waarop we dank u kunnen zeggen. Er worden zoveel kaarsjes gebrand in kerken, maar steken wij ook een kaarsje aan om God, om Maria, om een heilige te danken, of kunnen we alleen maar vragen? Hebben we ooit een misintentie doorgegeven uit dank? Bidden wij ooit om God te danken voor het leven, voor alles wat we hebben en zijn? Onze relatie, onze kinderen en kleinkinderen, hopelijk ook onze gezondheid. En zijn we ook dankbaar omdat God ons nooit tot iets dwingt, maar ons vrijlaat in onze keuzes? Dank U, God, voor dat alles!
En zeggen we oprecht dank u tegen onze medemensen? Hebben we er ooit aan gedacht dat onze verjaardag in werkelijkheid de verjaardag van onze moeder is, want zij heeft ons die dag op de wereld gebracht. Wij hebben daar niets moeten voor doen. We hebben het niet eens moeten vragen. Het is een geschenk dat we van onze ouders, en vooral van onze moeder gekregen hebben. Hebben we haar daar ooit voor bedankt? En zeggen we oprecht ‘dank u’ als we iets krijgen. Een geschenk, een blijk van aandacht, een compliment, een waarderend oordeel. En ‘dank u’ als we hulp krijgen, als iemand ons gezondheid, een goede tijd, een goede job, geluk in het leven en in de liefde toewenst. En andersom: Doen we dat zelf ook: mensen helpen, hen geluk toewensen, aandacht hebben voor hen, hen waarderen? Of zijn we eerder onverschillig tegenover onze medemensen?
Zusters en broeders, in het evangelie roepen tien melaatsen vanop een grote afstand naar Jezus: ‘Heer, ontferm U over ons.’ Dat doen wij ook in het begin van elke viering. Ook wij vragen: ‘Heer, ontferm U over ons.’ Die vraag hebben we dus van die melaatsen overgenomen. Zij vroegen dat Hij zich over hun melaatsheid zou ontfermen, wij vragen dat Hij zich over onze tekorten zou ontfermen. Laten we dankbaar zijn dat Jezus, dat God zich altijd over ons wil ontfermen, dat Hij altijd aanwezig is in ons leven. En laten we ook dankbaar zijn dat we dank u kunnen zeggen tegen God en alle heiligen, en ook tegen onze medemensen, want als we dat niet meer doen, is de liefde en de vrede in ons leven verdwenen. Laten we bidden dat zich dat niet voordoet. En laten we op deze ziekenzondag ook denken aan hen die ziek zijn, soms ongeneeslijk ziek, zodat ze moeten leven in pijn en verdriet. Laten we aandacht hebben voor hen, hun een bezoek brengen, hen helpen waar we kunnen. En bidden dat ze zouden genezen, en dat God hen in hun nood met al zijn liefde en kracht zou bijstaan, Amen.