- Eerste lezing: Jeremia 33, 14-16
- Evangelie: Lucas 21, 25-28.34-36
Zusters en broeders,
Vandaag is het de tweede (eerste) december, de winter begint pas over drie weken, en toch verlangen velen onder ons al naar de lente en de zomer. Want de winter, dat is kou, sneeuw en ijs, dat zijn korte dagen en lange nachten, dat zijn kale bomen en even kale struiken, kortom, dat is niets om naar uit te zien. Geef ons maar de lente, want dat is een nieuw begin, met heerlijke lentegeur van bloesems en bloemen, dat is stralende zon en bloeiende warmte, dat zijn bomen en struiken in prachtige kleuren. En de zomer is al even aantrekkelijk, met de warmte van het zomerse verlangen, de lange dagen, de bloesems die uitgegroeid zijn tot vruchten. Heerlijk is het om daarnaar te verlangen. De winter begint pas op 21 december en het nieuwe jaar pas op 1 januari, maar ons verlangen en onze hoop lopen al maanden op die data vooruit.
Datzelfde gevoel hebben we wellicht vandaag, op de eerste zondag van de advent. Ook dat is het begin van een nieuw jaar, geen nieuw seizoens- of kalenderjaar, maar een nieuw liturgisch jaar. En opnieuw gaat ons verlangen misschien voorbij aan deze tijd, meteen naar Kerstmis toe, naar de komst van Jezus, van God op aarde. Kerstmis met zijn heerlijk mooie en hartelijke vieringen, zijn gevoel van één grote familie. En op Kerstmis gaat ons verlangen alweer verder, want na Kerstmis wachten we niet op de vastentijd die niet zover af is, maar op Pasen, het feest van de verrijzenis, van het leven vol liefde in de palm van Gods hand.
Hoop en verlangen … ze zijn ons zeer nabij, maar Jezus zegt dat we verder moeten gaan. ‘Wees altijd waakzaam en bid dat ge in staat moogt zijn te ontkomen aan al de dingen die zich gaan voltrekken’, zegt Hij, en Hij vernoemt angst, radeloosheid en spanning om wat de wereld gaat overkomen. Nauwelijks twee zondagen geleden drukte Hij dezelfde zorg uit, en net als toen slaat zijn zorg ook vandaag op toen en nu. Hij spreekt over zijn eigen tijd, met de wreedheid van de Romeinse bezetting, de constante oorlogen tussen volkeren, de onderdrukking en uitbuiting van zwakken en kansarmen. Maar wat Hij zegt, slaat ook op vandaag. Op wat onze ouders en grootouders hebben ondergaan in de twee wereldoorlogen, en op wat wij vandaag ondergaan: het machtsmisbruik en de wreedheden van zoveel machthebbers, de vreselijke gruwel van IS, de barbaarse christenvervolgingen in moslimlanden, maar ook in Indië, China en enkele Afrikaanse landen, de onderdrukking, ook in democratische landen, van persvrijheid en vrije meningsuiting.
En er zijn nog zoveel meer erge dingen die zich lijken te voltrekken. De groeiende ontkerkelijking, de onverschilligheid ten aanzien van geloof en Kerk, het almaar opnieuw opduikend schandaal van kindermisbruik door geestelijken, de onverschilligheid van zovelen ten aanzien van hun medemensen, het groeiende egoïsme, de drang om rijk en nog rijker te worden, de verloedering van het milieu en de natuur, de meer dan veertig miljoen vluchtelingen. Het is een opsomming die alleen maar langer wordt.
‘Wees altijd waakzaam’, zegt Jezus, en onze waakzaamheid moet niet alleen uitgaan naar onszelf, maar ook naar onze medemensen, en zeker naar de vele mensen in nood. Jezus heeft daar heel treffende uitspraken over. Hij zegt: ‘Ik had honger en je gaf me te eten, Ik had dorst en je gaf me te drinken, Ik was een vreemdeling en je nam me op, Ik was naakt en je kleedde mij aan, Ik was ziek en je bezocht me, Ik zat gevangen en je bracht me een bezoek.’ En Hij voegt daaraan toe: ‘Alles wat je gedaan hebt voor een van de minsten van mijn broeders en zusters, heb je voor mij gedaan.’
Zusters en broeders, ik denk dat we onze hoop op en ons verlangen naar Kerstmis nog even moeten uitstellen. Jezus laat er geen twijfel over bestaan: onze hoop en verlangen moeten eerst uitgaan naar onze medemensen. Immers, wat voor zin heeft het zijn geboorte te vieren als Hij door onze onverschilligheid ten aanzien van onze medemensen bij manier van spreken in zijn kribbetje sterft van de kou. Of zoals Jezus het in het evangelie zegt: laten we maken dat we ‘stand kunnen houden voor het aangezicht van de Mensenzoon.’ Zoals elk jaar worden we daarbij geholpen door Welzijnszorg. Niet voor niets is ‘Gerechtigheid’ de slogan van deze 1e zondag van de advent. Het zou goed zijn als ons verlangen naar die gerechtigheid ten aanzien van onze medemensen zou uitgaan, want dan wordt ons verlangen naar Kerstmis zoveel eerlijker en heerlijker. Amen.