- Eerste lezing: Jesaja 40, 1-5.9-11
- Evangelie: Lucas 3, 15-16.21-22
‘Baan de Heer een weg in de steppe, effen voor onze God een heirbaan in de woestijn.’
Zusters en broeders, dat zijn woorden van Jesaja in de eerste lezing, en dat is wat Johannes de Doper in het evangelie doet: Hij baant een weg in de steppe en een heirbaan in de woestijn, en dat doet hij voor de Messias. Zelf doopt hij met water, maar de Messias zal dopen met de heilige Geest en met goddelijk vuur. En wanneer Jezus afscheid neemt van zijn apostelen, zegt Hij: ‘Ga op weg en maak alle volkeren tot mijn leerlingen, door hen te dopen in de naam van de Vader en de Zoon en de heilige Geest, en door hen te leren dat ze zich moeten houden aan alles wat Ik u opgedragen heb.’ We weten wat Hij ons via zijn leerlingen heeft opgedragen: ‘Bemin God bovenal, en uw naaste gelijk uzelf.’
Jezus geeft ons daarbij een diepgaand teken, want terwijl het volk zich liet dopen, was Hij na zijn doop aan het bidden. Dat doet Jezus dus terwijl Johannes zijn weg bereidt: Hij bidt tot zijn Vader in de hemel. Hij doet dat heel dikwijls: Hij trekt zich terug op een eenzame plaats om te bidden. Dat maakt zo’n indruk op zijn leerlingen dat ze Hem vragen: ‘Heer, leer ons bidden,’ en Hij leert hun het Onze Vader, het gebed waar wij zo van houden.
Wij zijn gedoopt in opdracht van Jezus, maar misschien is bidden een zwak punt voor ons. Misschien beperkt het zich tot het Onze Vader en het Weesgegroet, terwijl Jezus zo dikwijls bidt, en zijn leerlingen ook aanzet om te bidden. Misschien herinneren we ons dat ook de Mechelse catechismus dat deed: ons aanzetten om te bidden. ‘Wanneer moeten we bidden?, luidde vraag 333. En het antwoord was: ‘We moeten dikwijls bidden, maar vooral ’s morgens en ’s avonds, vóór en na het eten, bij het beginnen van een belangrijk werk, in bekoringen en gevaren.’ En als we al die momenten samentellen, komen we uit op één moment, en dat is: altijd. En in vraag 324 leerde de catechismus ons ook waarvoor we moeten bidden. Dat is om God te loven, te danken, vergiffenis te vragen en gunsten af te smeken.
En er is zoveel om God te loven. God die onze Schepper en onze Vader en Moeder is. God die goedheid en barmhartigheid is. Gods wiens liefde zo groot is dat Hij in de persoon van Jezus als mens onder de mensen is komen wonen, en ons heeft geleerd en voorgeleefd hoe we zijn Rijk van liefde en vrede kunnen opbouwen.
Het zijn maar enkele van de heel veel dingen waarvoor we God kunnen loven. En er is ook onzegbaar veel om Hem danken: voor zijn schepping, voor alles wat we hebben en zijn, voor elke dag van ons leven. Voor de kracht die Hij ons geeft en voor zijn liefde die onuitroeibaar is. Voor de wereld om ons heen, voor de schoonheid in de natuur, voor onze familie, onze vrienden en kennissen, voor het licht en het leven dat we krijgen, voor het geloof dat we bij onze geboorte gekregen hebben, voor de liefde die ons omringt. We kunnen blijven opsommen, want we kunnen God altijd en voor alles danken.
En we kunnen Hem ook zoveel vragen, want we weten: God is niet onverschillig, Hij is niet onbereikbaar, Hij is niet blind en doof. We kunnen Hem vragen dat Hij ons onze zwakheid zou vergeven, en alles wat we fout doen, en dat is dikwijls meer dan we willen toegeven. En we kunnen Hem ook vragen dat Hij ons meer sterkte zou geven, en geduld, trouw, en heel veel liefde en aandacht voor de pijn in onszelf en om ons heen. Er is zoveel ziekte, tegenslag, ruzie, onenigheid, misschien in ons eigen leven, maar nog meer in de wereld vol egoïsme, uitbuiting, onderdrukking, moord en doodslag. De wereld met machthebbers die alleen het recht van de sterkste aanbidden, die haat verspreiden, die van leugen en bedrog hun levensregel maken, die hun volk uitbuiten en onderdrukken, en die door dat alles ziekte, armoede, honger, miljoenen vluchtelingen, en wereldwijd heel, maar dan ook heel, heel veel ellende veroorzaken. Dan kunnen we alleen maar bidden: God, Gij die liefde zijt, vergeef al dat onrecht, en sta uw wereld bij, want zonder U is er zo weinig goeds in de wereld.
Zusters en broeders, bidden doen we om God te loven, te danken, vergiffenis te vragen en gunsten af te smeken. Misschien zijn we ons daar niet van bewust, maar we doen dat in elke viering. Het zou dus goed zijn als we echt zouden meebidden, en ook meezingen, want ook dat is bidden. Misschien zijn we buiten de viering niet echt goed in bidden, kennen we alleen het Onze Vader en het Weesgegroet, maar er is zoveel meer. We kunnen zo’n mooie gebeden vinden in zoveel gebedenboeken, gebedskalenders en in Kerk & leven. En als we op het internet het woord ‘bidden’, of ‘gebeden’ intikken, krijgen we miljoenen verwijzingen. Die had Jezus niet, maar Hij bad elke dag tot zijn Vader. Laten we er een van onze voornemens van het nieuwe jaar van maken om dat ook te doen. Dan wordt onze poging om te leven naar Jezus’ woorden en daden zoveel gemakkelijker, en dan zijn we echt kinderen van God. Amen.