- Eerste lezing: Exodus 3, 1-8a.13-15
- Evangelie: Lucas 13, 1-9
‘Ik ben de God van Abraham, de God van Isaac en de God van Jacob.’
Zusters en broeders, zo openbaart God de Heer zich aan Mozes. Het toont aan dat Hij in alle tijden van de geschiedenis aanwezig is, dat Hij betrouwbaar is, en dat Hij er is voor alle mensen, ook voor hen die, net zoals Mozes, niet echt op zoek zijn naar Hem. Hij zegt ook zijn naam: ‘Ik ben die is.’ En daarmee maakt God de Heer zich voor eeuwig kenbaar. Hij is geen verleden en geen toekomst, nee, Hij ís. Dat is een hoop die zekerheid is, en ook een troost in bange dagen: God de Heer is altijd onder ons aanwezig.
En Hij is niet zomaar aanwezig. ‘Ik heb de ellende van mijn volk in Egypte gezien. Ik daal af om mijn volk te bevrijden’, zegt Hij, en daarvoor zendt Hij Mozes naar het volk om in zijn naam de bevrijding te verwezenlijken. God de Heer doet dat dus niet zelf, maar doet beroep op Mozes. Die staat er niet alleen voor, God de Heer zal altijd bij hem en bij zijn volk zijn, maar ze moeten dat willen. God dringt zich niet op, God verplicht niet, God wijst wegen aan, maar de mens is vrij en kan ook nee zeggen.
Dat alles blijkt ook in het evangelie. Enkele mensen vertellen Jezus over gedode Gallileeërs, die door Pilatus op een mensonterende manier onteerd waren, en Jezus vertelt over achttien mannen die om het leven kwamen toen de toren van Siloam instortte. Het is niet uitgesloten dat de beide verhalen samenhangen. Pilatus had voor de bouw van een waterleiding geld uit de tempelschatten opgeëist. De joden waren daar zo woedend over dat ze in opstand kwamen. Achttien opstandelingen verschansten zich in de toren van Siloam. Die werd door de Romeinse soldaten met een stormram zodanig gerammeid dat hij instortte, en daarbij kwamen de achttien opstandelingen om het leven.
Volgens de joodse overlevering waren zij gestorven omdat ze zondaars waren die door God gestraft werden, juist omdat ze zondaars waren. Dat waren volgens de overlevering trouwens ook gehandicapten, zieken, blinden, melaatsen. Ook hun ellende was een straf van God voor hun zondig leven of dat van hun ouders. Tegen die opvatting gaat Jezus in. ‘Als gij u niet bekeert, zult gij allen op een dergelijke manier omkomen’, zegt Hij. En zich bekeren is, net zoals Mozes deed, meewerken met God de Heer. Is zich dus inzetten voor het Koninkrijk van God, en dat is een Rijk van liefde en vrede dat alleen tot stand kan komen als alle mensen er zich voor inzetten. Zullen mensen die er zich niet voor inzetten dan allemaal een vreselijke dood sterven, zoals Jezus lijkt te zeggen? Nee, dat bedoelt Hij helemaal niet. Hij heeft het immers niet over lichamelijk sterven, wel over geestelijk sterven. ‘Wie in Mij gelooft, zal leven, ook al is hij gestorven’, zegt Hij bij het graf van Lazarus, voor Hij hem tot leven wekt. Geloof in Jezus overwint dus de dood, en brengt eeuwig leven dat niet vergaat, ook al is het lichaam gestorven. Maar wie niet in Jezus gelooft, wie niet meewerkt aan het Koninkrijk van God zal niet eeuwig rusten in de palm van Gods hand.
Dat ongelovigen als mens echter niet door God gestraft worden, komt tot uiting in de parabel van de onvruchtbare vijgenboom. Als het van de eigenaar afhangt, wordt die boom omgehakt, maar de wijngaardenier wil het helemaal anders aanpakken: hij wil heel goed voor die vijgenboom zorgen, en pas als niets helpt, zal hij hem omhakken. Het is duidelijk wie wie is in dit verhaal. De eigenaar is de mens die alleen aan zichzelf en aan zijn eigenbelang denkt, de wijngaardenier is God die geduldig is met al zijn schepselen. En gelukkig is Hij niet zoals die eigenaar, want dan zou Hij bij het minste vergrijp en de minste tekortkoming ingrijpen, en zou niemand van ons lang blijven leven. Maar God is geen wraak en geen straf, God is liefde, God vergeeft oneindig dikwijls en geeft altijd opnieuw kansen, ook als wij altijd opnieuw dezelfde fouten maken. ‘Wees barmhartig, zoals Ik barmhartig ben,’zegt de goddelijke wijngaardenier.
Zusters en broeders, dat zegt God de Heer ook tegen ons. En Hij zegt ook: ‘Ik ben die is,’ en Hij vraagt ons dat wij er ook zouden zijn voor elkaar en voor onze medemensen. Dit jaar zien vooral onze medemensen in Guatemala ernaar uit dat wij niet als een gerammeide toren over hun schamele ellende zouden neerstorten, maar dat we er echt zouden zijn voor hen, zoals God er is voor ons. Laten we dat zeker proberen te doen: er zijn voor elkaar en voor onze medemensen, zoals God er is voor ons. Amen.