- Eerste lezing: Handelingen 5, 27b-32.40b-41
- Evangelie: Johannes 21, 1-19
Zusters en broeders,
Op Pasen vierden we de verrijzenis van Jezus, vorige zondag verscheen Hij aan zijn leerlingen, vandaag maken we kennis met hun onzekerheid. Ze hebben gezien dat Jezus vermoord werd, dat Hij verrezen en aan hen verschenen is, maar Hij is niet bij hen gebleven. Ze begrijpen het niet meer. Ze weten alleen dat ze indertijd alles verlaten hebben om Hem te volgen. Ze hebben gehoopt op een mooie toekomst in zijn koninkrijk, maar daar is niets van in huis gekomen. Het is niets meer dan een mooie droom geweest, dus zijn ze naar huis teruggekeerd, en nemen ze hun vroeger leven weer op. ‘Ik ga vissen’, zegt Petrus, en de anderen antwoorden in één stem: ‘Dan gaan we mee.’
Maar ook nu komt Jezus hen opzoeken. Niet zij zoeken dus naar Hem, maar Hij naar hen. Vorige week was dat in hun verblijfplaats in Jeruzalem, vandaag is dat aan het meer van Galilea. De hele nacht hebben ze gevist, maar ze hebben niets gevangen. Net zoals ze met hun dromen over een mooie toekomst niets gevangen hebben. En wanneer Hij aan de oever van het meer verschijnt, herkennen ze Hem niet eens. Ze hebben Hem daar trouwens ook helemaal niet verwacht. Pas wanneer hun netten bijna barsten omdat ze gedaan hebben wat Hij zei, zegt Johannes met zekerheid tegen Petrus: ‘Het is de Heer.’
Opnieuw moeten we beseffen dat dit verhaal ook ons verhaal is, want ook aan ons verschijnt Jezus op plaatsen waar we Hem helemaal niet verwachten. Hij verschijnt in ons leven van elke dag, hij verschijnt in onze medemensen, in ons ploeteren wanneer we iets niet aankunnen, in de helpende hand die ons wordt toegestoken, in de troost en de opvang wanneer we verdrietig zijn. Maar Hij is ook aanwezig in de troost en de hulp die we zelf geven, in de aandacht die we hebben voor elkaar en voor mensen in nood, in de liefde en vrede die we in zijn naam uitstralen.
Maar misschien zijn we zoals zijn leerlingen, en herkennen we Hem niet, en als we Hem wél herkennen, durven we Hem misschien niets vragen. Of misschien zijn we te beschaamd om Hem iets te vragen, en durven we Hem niet herkennen en ook niet erkennen in deze tijd van ongeloof, van kerkverval en vaak vreselijke kerkschandalen. Maar ondanks alles mogen we niet vergeten dat Jezus ook aan ons vraagt wat Hij aan zijn leerlingen vraagt: of we soms wat vis hebben. Vis van liefde en vrede, van inzet voor elkaar, van geloof en vertrouwen. ‘Werp het net uit, rechts van de boot, dan zult ge iets vangen’, zegt Hij tegen zijn leerlingen, en tegen ons zegt Hij: ‘Werp je net van geloof en hoop uit om je heen, dan zal je liefde en vrede vangen.’
Het verhaal van Jezus’ verschijning wordt nog merkwaardiger wanneer de apostelen aan land komen. Hoewel Jezus hun gevraagd had of ze soms wat vis hebben, is de tafel bij manier van spreken al gedekt met brood en vis. Met andere woorden, God, Jezus heeft de mens niet nodig om het goede te doen. En Hij leert ons meteen hoe we dat moeten doen: door te delen. Het is een verhaal dat doet denken aan de broodvermenigvuldiging: daar waren vijf broden en twee vissen voldoende om duizenden mensen eten te geven. ‘Breken en delen’, leert Jezus ook op het Laatste Avondmaal, want dan gebeuren er wonderen.
Zusters en broeders, we zien in dit fantastische verrijzenisverhaal dat de aanwezigheid van de verrezen Heer voor de apostelen alles anders maakt: de duisternis van de wanhoop wordt weggeveegd door het licht van de vreugde, de visvangst zonder opbrengst wordt overvloedig en beloftevol, de onzekerheid en het gevoel van mislukking en verlatenheid maken plaats voor de vreugde van zijn aanwezigheid. Ze weten nu zeker dat Jezus verrezen is, en dat zijn licht nooit zal ondergaan. Het zou goed zijn als ook wij die vreugde zouden voelen en uitstralen, en als we ons geloof zouden delen met iedereen die we ontmoeten, vooral met hen die lijden, die het moeilijk hebben, die ziek zijn, die eenzaam zijn, die uitgesloten worden – zoals de apostelen zich voelden. Laten we bidden dat de Heer onze God ons verrijzenisgeloof elke dag wil versterken, en dat we even sterk zouden worden als de apostelen, die onverschrokken over Hem blijven getuigen, zoals we hoorden in de eerste lezing. Amen.