- Eerste lezing: Wijsheid 4, 7-15
- Evangelie: Johannes 11, 17-27
Zusters en broeders,
Ieder van ons heeft al te maken gehad met de dood, de meesten onder ons zelfs het voorbije jaar. Een geliefde die vertrekt. Een vader, een moeder, een broer, een zus, grootouders, een kind, een kleinkind, vrienden, kennissen. Allen kennen we de pijn om de dood. De lege zetel, de lege plaats aan tafel, de volle kleerkast, het lege bed. De leegte in het huis waarin je maandenlang verloren loopt. De leegte in het hart, het verdriet dat niet wil stillen. We kunnen het proberen weg te moffelen, het negeren, het proberen vergeten, maar dat gaat niet, want de dood heeft toegeslagen en de overwinning op het leven naar zich toegetrokken. En wat overblijft zijn de vragen: Waarom moest dat gebeuren. Waar is mijn geliefde? Zien we elkaar ooit terug?
In het evangelie geeft Jezus een antwoord op die vragen, en op alle levensvragen. Hij zegt: ‘Ik ben de verrijzenis en het leven. Wie in Mij gelooft, zal leven in eeuwigheid, ook al is hij gestorven.’ Het zijn woorden waar velen onder ons het moeilijk mee hebben, want hoe kan je in eeuwigheid leven als je gestorven bent? Maar als onze overledenen gestorven zijn, en als dood niets anders is dan dood, waarom zijn we hier dan bijeengekomen? Waarom stralen de kerkhoven onder de bloemen? Waarom gaan we dan naar het kerkhof? Toch niet om tegen de grafstenen te praten? Nee, dood is niet dood. We moeten maar naar de natuur kijken om te weten dat dood niet dood is. Het is volop herfst, de natuur lijkt af te sterven, en tegelijk groeit er al nieuw leven. De bladeren zijn nog niet van de bomen gevallen en de knoppen voor volgend jaar zijn al goed zichtbaar. De granen zijn pas gemaaid, en de volgende oogst kleurt de velden alweer heerlijk groen.
Zo is het ook met onze lieve doden. We zijn hier voor hen samengekomen om voor hen te bidden, en om een kaarsje aan te steken bij het kruisje waarop hun naam is gebrand. En net als de natuur blijven ze bloeien in onze herinnering en in onze liefde. En ze zullen blijven leven, nog generaties lang, in onze gesprekken over hen en met hen. In ons verlangen hen weer te zien. In hun namen op het kerkhof en de bloemen op hun graf. Ze gaan de weg van alle leven, en dat is dat leven leven is, en dat niets bij machte is het leven te uit te roeien.
Zusters en broeders, zolang wij hen liefhebben, zolang ze in onze herinnering blijven leven, zullen onze geliefde doden ons nooit verlaten. En elke keer als we naar het kerkhof gaan, en met een zachte hand over hun graf strelen, zullen we hen over de dood heen vertellen hoezeer we van hen houden en hoezeer we hen missen, en dan zullen ze ons met een glimlach aankijken en ons troosten, want ze zijn niet dood. Ze leven bij God en ze leven bij ons. Ze zijn ons deel van Allerzielen dat rust in de palm van Gods hand, zodat we vol liefde en vol geloof kunnen zeggen: Tot weerziens. Amen.