- Eerste lezing: Jesaja 58, 7-10
- Evangelie: Mattheus 5, 13-16
‘Gij zijt het zout van de aarde. Gij zijt het licht van de wereld.’
Zusters en broeders, het niet niets wat Jezus tegen zijn leerlingen zegt. Immers, zout was toen het middel bij uitstek om smaak te geven aan voedsel, en het was ook het enige middel om vlees lange tijd veilig te bewaren. Zout was dus enorm belangrijk, zelfs zo belangrijk dat er in de loop der eeuwen soms kleine oorlogen gevoerd zijn om te beschikken over het monopolie van zoutproductie en zouthandel. Nu is dat niet meer zo. Er zijn vandaag immers heel veel smaakmiddelen, en zowat alle voedsel dat je wil bewaren kan diepgevroren worden. Zout heeft dus niet meer de uitzonderlijk belangrijke voedings- en bewaarwaarde die het had ten tijde van Jezus en ook in latere eeuwen. Maar het heeft wel een andere waarde bijgekregen: wanneer het vriest, wordt zout gebruikt als dooimiddel. Het maakt trappen, voetpaden, wegen en het verkeer veiliger. Hetzelfde geldt voor licht. Zo goed als onbestaand ten tijde van Jezus, is licht in de nacht vandaag zo vanzelfsprekend dat we er niet eens meer bij stilstaan. Maar als het om een of andere reden uitvalt, zijn we bijna in paniek, want zichtbaarheid en de veiligheid zijn verdwenen. Het is op zulke momenten dat we de diepere betekenis van Jezus’ woorden beter kunnen aanvoelen.
Zout dat smaak en voedselbewaring geeft, licht dat zichtbaarheid en veiligheid geeft: zo moeten de apostelen zijn. Maar Jezus zegt dat niet alleen tegen zijn apostelen, Hij zegt dat ook tegen ons. Ook wij moeten dus het zout van de aarde en het licht van de wereld zijn. Het is dus goed dat we weten wat dat inhoudt.
Geven wij inderdaad smaak aan ons eigen leven en dat van onze medemensen? De smaak van vriendschap en liefde in tijden van nood. De smaak van respect, van begrip, van niet oordelen en veroordelen, van aanvaarden dat mensen anders kunnen zijn dan wij: anders van taal, van godsdienst, van kleur, van aard en aanleg. De smaak van hulpvaardigheid voor armen, zieken, ouden, eenzamen, daklozen, bedelaars, vluchtelingen. De smaak van aandacht voor onze medemensen in een samenleving die elke dag sterker polariseert door groeiende ongelijkheid, tegenstellingen en spanningen tussen zogenaamd linkse en rechtse groepen van mensen.
Streven wij in onze omgang met onze medemensen naar bewaring van vrede, door nederigheid, barmhartigheid, zachtmoedigheid? De vrede van gerechtigheid. De vrede van een luisterend oor, een schouderklopje. De vrede van meevoelen met pijn en verdriet, van ruimte scheppen voor God in elke ontmoeting, door beeld te zijn van zijn liefde.
En zijn we licht voor onze medemensen? Licht van hoop en troost voor treurenden. Licht van inzet in een wereld van onverschilligheid en egoïsme, van onderdrukking en uitbuiting, van terrorisme en geweld. Licht in een wereld waar in zoveel landen vrouwen onderdrukt, geslagen, vermoord worden omdat ze vrouw zijn. Waar mensen die anders geaard zijn worden gegeseld, verminkt, vermoord. Zijn we licht dat daartegen straalt, zodat Gods liefde en vrede voor alle mensen zichtbaar maakt?
En zijn we ook licht dat voor veiligheid zorgt? Veiligheid door trouw en betrouwbaarheid. Door respect voor ons gezin, onze buren, onze omgeving. In alle omstandigheden, dus ook in het verkeer. En hebben we ook respect voor de natuur, het milieu, de lucht die we in- en uitademen, of vragen we ons alleen af hoeveel iets opbrengt?
Zusters en broeders, in de eerste lezing is bij monde van de profeet Jesaja de Heer zelf aan het woord, en Hij maakt duidelijk wat het inhoudt het zout van de aarde en het licht van de wereld te zijn. Hij zegt: ‘Deel met mensen in nood, zorg voor daklozen en voor armen, en keer je niet af van je medemensen, zodat je licht zal stralen als de dageraad.’ Het zijn heel mooie woorden, maart ze worden pas echt mooi als we ze niet alleen lezen en horen, maar ook doen. Laten we dus ons best doen om zout en licht te zijn. Niet voor onszelf, maar voor onze medemensen, zoals Jezus, zoals God zelf ons vraagt. Amen.