- Eerste lezing: 1 Koningen 19, 9a.11-13a
- Evangelie: Mattheus 14, 22-33
Zusters en broeders,
Het evangelie lijkt wel ons eigen verhaal en dat van de wereld te vertellen. Net als de apostelen worden ook wij soms, misschien zelfs vaak, getroffen door tegenwind, en komen we in een storm terecht. De storm van tegenslag, van mislukking, van ruzie in het gezin, in de familie, met collega’s, met de baas. Of de storm van armoede, pijn en verdriet, ziekte en dood. Stormen genoeg, die dikwijls totaal onverwacht op ons afkomen. Zoals de storm van het coronavirus. Een storm van faillissementen van ondernemingen, toerisme, evenementen. Van werkloosheid en schulden die de toekomst hypothekeren. Van lockdowns die landen, steden en gemeenten verlammen. Van miljoenen mensen die besmet zijn, van honderdduizenden doden, van miljoenen nieuwe armen, zo arm dat ze hongerlijders zijn. Van overvolle ziekenhuizen, met dokters, verpleegkundigen en vrijwilligers die afgepeigerd zijn, kapotgewerkt, soms radeloos door de overbelasting.
Maar ook zonder het coronavirus kennen we heel wat stormen. Stormen door onze onmacht om in te gaan tegen het kwaad in onszelf en in de wereld. Stormen door ons zwak geloof, onze twijfels, ons gebrek aan edelmoedigheid, onze mislukking om nederig van hart te zijn, om te troosten, zachtmoedig te zijn, om goede christenen te zijn.
Stormen die ook onze Kerk treffen. Stormen van leegloop, maar ook van kerken die helemaal tegen de zin van de gemeenschap gesloten worden. Stormen van schandalen, maar ook van tegenkanting en christenvervolging in meer en meer landen. Stormen van ontgoocheling van zovelen, omdat de kerkelijke wetten dikwijls boven die ene wet van Jezus gesteld worden: zijn wet van liefde voor God, voor jezelf en voor je naaste. Stormen ook van groeiend ongenoegen en verontwaardiging, omdat de Kerk weigert te leven in deze tijd, en geen oog wil hebben voor de veranderende wereld, met andere mensen en andere visies, andere problemen en andere hoop dan honderd jaar geleden.
Het zijn die stormen die ook de apostelen treffen wanneer ze zozeer hun eigen weg varen dat ze Jezus niet eens herkennen wanneer Hij hun tegemoet komt. Ze menen zelfs een spook te zien. Maar Jezus zegt: ‘Wees gerust. Ik ben het. Vrees niet.’ Dat zegt Hij ook tegen ons en tegen de Kerkleiders van vandaag. Ook nu komt Hij over de stormachtige golven naar ons en zijn Kerk toe, en Hij is zoveel sterker dan het kwaad dat Hij het letterlijk onder de voet loopt, want ‘nadat Hij in de boot stapte, ging de wind liggen.’
Zusters en broeders, Jezus vraagt aan Petrus: ‘Kleingelovige, waarom hebt gij getwijfeld?’ Dat vraagt Hij ook aan ons, niet één keer, maar dikwijls, want misschien groeit in ons soms de twijfel over God, over Jezus, over de verrijzenis. Twijfel over de kern van ons geloof. En zeer zeker noemt Hij ook zijn Kerk kleingelovig, omdat ze haar eigen wetten boven zijn ene wet stelt. Wat zou het goed zijn als we niet kleingelovig zouden zijn. Als we alleen maar zouden geloven, zonder vragen en zonder twijfels. Geloven dat de wind gaat liggen als Jezus in de boot stapt, en dat er door zijn aanwezigheid geen storm meer is, niet in ons leven, niet in de wereld, niet in de Kerk. Geloven dat God de Heer geen storm, geen aardbeving en geen vuur is dat alles verbrijzelt, maar een zacht bruisend briesje van liefde en vrede. Een briesje dat ons uitnodigt met om Hem mee te varen. Laten we dat doen: meevaren met onze God van liefde en vrede. Amen.