- Eerste lezing: Exodus 17, 3-7
- Evangelie: Johannes 4, 5-42
Zusters en broeders,
In de eerste lezing komen de Israëlieten in de woestijn in opstand tegen Mozes en tegen God omdat ze bijna omkomen van dorst, en in het evangelie vraagt Jezus aan een Samaritaanse vrouw dat ze Hem te drinken zou geven.
Water staat dus centraal in de beide lezingen, en dat is niet ver gezocht, want water is de bron van alle leven. Geen leven zonder water, alleen maar een dorre woestijn. Wellicht ondervindt de mens vandaag meer dan vroeger het belang van water, zeker van zuiver water, want op veel plaatsen lijkt het een schaarste, iets waar men zuinig mee moet omgaan. Onblusbare branden in Australië, een almaar groeiende woestijn in Afrika, Azië en Amerika … het watertekort laat zich op vaak vernietigende wijze voelen. Waarbij de vraag rijst hoelang het nog zal duren vooraleer landen elkaar beoorlogen om rivieren, stromen, meren. Om leven gevend water. Om levend water.
Levend water hebben we gekregen bij onze doop, als teken van onze verbinding met God, met Jezus. Zoals water zuivering, levenskracht en hoop voor de toekomst betekent, zo is onze doop een teken van nieuw leven en van groeikracht, van delen van Jezus’ leven en groeien naar zijn volheid.
De vraag is echter of wij altijd bereid zijn om Jezus’ leven te delen en naar zijn volheid te groeien, want dat houdt in dat we leven naar zijn woorden en daden. Maar misschien voelen we ons vaak meer één met de opstandige twijfel van de joden in de woestijn. Twijfel die zo diepgaand is dat ze de slavernij in Egypte verkiezen boven de dorst in de woestijn. Tot ze ondervinden dat Gods liefde altijd aanwezig is, ook in de dorre woestijn.
De twijfel van de joden in de woestijn is de twijfel die ook ons overvalt in de woestijn die ons leven soms is. De woestijn van tegenslag en ellende, van opstand en mistevredenheid, van ontrouw en echtbreuk, van ziekte en dood. De woestijn van de vragen ‘waar’ en ‘waarom’. Waar is God als we door een woestijn van pijn en verbijstering heen moeten? En als Hij al aanwezig is, waarom laat Hij dan alles toe? Waarom gebeurt er zoveel kwaad? Waarom treft mij wél zoveel ellende, terwijl mensen die zich niets aantrekken van God en gebod alleen maar voorspoed kennen?
Het zijn vragen van alle tijden, vragen waarop wij geen antwoord kennen, maar waarop Jezus in het diepgaande gesprek met een Samaritaanse vrouw wel een antwoord aanreikt. Een gesprek dat aantoont dat God er is voor alle mensen. Joden willen immers niets te maken hebben met Samaritanen, want dat zijn halve heidenen. Maar voor Jezus zijn alle mensen, dus ook Samaritanen, kinderen van zijn goddelijke Vader. Ook zij zijn dus zijn broers en zijn zussen. Dus gaat Hij wel een gesprek aan met een Samaritaanse vrouw, en dat is dubbel merkwaardig, want een joodse man gaat in het openbaar geen gesprek aan met een vrouw, zeker niet met een vreemde vrouw. Maar Jezus gaat wél een gesprek aan, zelfs een zeer diepgaand gesprek over het levend water dat Hij geeft, over de Messias die Hij is, en over God aanbidden in geest en in waarheid.
God moet dus niet aanbeden worden in dure tempels en kapellen, in kerken en kathedralen, maar in geest en in waarheid, want God is overal. God is bij ons en bij onze naasten. God is dus ook bij ons in bange dagen, wanneer de dorheid van tegenslag en ellende ons vreselijk raakt. ‘Sla uw ogen op en kijk naar de velden; ze staan wit, rijp voor de oogst’, zegt Jezus. De oogst van Gods aanwezigheid, van zijn liefde in de woestijn die het leven kan zijn, en die ze vandaag ook in onze Kerk lijkt te zijn. Onze Kerk die lijkt te dwalen in haar eigen regels en in haar eigen opvattingen, zodat ze niet eens ziet dat er geen grenzen zijn voor Jezus en voor God.
Zusters en broeders, Jezus zegt: ‘Wie het water drinkt dat Ik hem geef, zal nooit meer dorst krijgen.' Het water van Gods liefde en vrede, van geloof en vertrouwen, ook in moeilijke en bange dagen. Ook dan is God in geest en in waarheid onder ons aanwezig. Amen.