- Eerste lezing:Openbaring 11, 19a; 12, 1.3 - 6a.10b
- Evangelie: Lucas 1, 39 - 56
Zusters en broeders,
Een vuurrode draak met zeven koppen en tien horens, en op elke kop een kroon. Een monster dat met zijn staart een derde van de sterren aan de hemel meesleept en ze op de aarde smijt … wellicht vraag je je af waar Johannes, de schrijver van het boek van de Openbaring, de fantasie vandaan haalt. Maar het is helemaal geen fantasie, integendeel, het is keiharde werkelijkheid.
Want die draak staat symbool voor het monster dat doorheen de eeuwen tot op vandaag de mens heeft geteisterd. Het monster van moord en doodslag, van honger, onderdrukking en vervolging, van oorlog en uitmoording, van concentratiekampen en gaskampen. Honderden miljoenen mensen zijn door al die monsters een gruwelijke dood gestorven. En die vreselijke monsters leven vandaag ongestoord verder, zetten vooral in Afrikaanse en Aziatische landen hun lugubere werk verder, brengen in Beiroet een vernietigende bom tot ontploffing en zaaien wereldwijd dood, armoede en ellende door covid-19.
Misschien denken we nu: ik blijf toch gespaard van die vreselijke draak, maar dan vergissen we ons. Want ook wij worden getroffen door dat monster. Het monster van armoede, ziekte en dood. Van onzekerheid en faillissement, van tegenslag en werkverlies, van ruzie, ontrouw en echtscheiding die dikwijls uitmondt in vechtscheiding. We kunnen door zoveel monsters getroffen worden. De draak heeft immers veel meer dan zeven koppen.
Het klinkt helemaal niet mooi op de feestdag die we vandaag vieren, maar gelukkig is er ook het evangelie. Daarin maken we kennis met een jonge vrouw die door haar oudere nicht vereerd wordt, en die zelf God vereert. Van een engel heeft ze de boodschap ontvangen dat ze de moeder zal worden van de Zoon van God. Een ongelofelijke boodschap, want wie is zij? Een jong meisje van lagere stand. Dus helemaal niet van adel en nog minder van koninklijken bloede. En dat is revolutionair, want in die tijd telde een vrouw helemaal niet mee, zeker geen onbekend meisje van lagere stand. Het is dan ook niet verwonderlijk dat velen later niet aannemen dat Jezus de Messias is op wie ze al eeuwen wachten. ‘Is dat niet de zoon van de timmerman en van Maria?’, vragen zijn dorpelingen zich af. ‘Waar haalt hij dan de pretentie te denken dat Hij de Gezondene van God is?’
Dat Maria uitverkoren wordt, toont echter aan dat God het juist wél opneemt voor de kleinen en de geringen, en daar is zij zich ook van bewust. Dat blijkt overduidelijk uit haar lofzang. Daarin juicht ze van vreugde omdat God welwillend neerziet op haar kleinheid, terwijl Hij hen die zich verheven wanen uiteendrijft, heersers van hun troon stoot, en geringen verheft Hij. Wie honger heeft overlaadt Hij met gaven, maar rijken stuurt Hij weg met lege handen.
Zusters en broeders, misschien zijn we er ons niet van bewust, maar dat Maria ten hemel is opgenomen geeft ons de heerlijke zekerheid dat ook ons eeuwig leven wacht in Gods handen. Wat we daarbij niet mogen vergeten is dat Maria in haar lofzang de weg naar dat eeuwig leven aanwijst. Dat is geen weg van macht, van trots, van eigenbelang, van rijkdom en bezit, maar van nederigheid, van geloof, van vertrouwen in God de Heer die het opneemt voor eenvoudige, nederige, gelovige mensen. Laten we bidden dat Maria ons zou bijstaan op onze weg naar Gods handen. Amen.