- Eerste lezing:Apocalyps 11, 19a; 12, 1-6a.10b
- Evangelie:Lucas 1, 39-56
Zusters en broeders,
Een prachtige hymne vol lof en dank, dat is wat Maria in het evangelie bidt, en wat ze zegt is zo indrukwekkend dat we ons best eens afvragen waar en in wie we onszelf herkennen in haar lofzang.
Zo bidt ze: ‘Vanaf heden prijst elk geslacht mij zalig, omdat Hij die machtig is aan mij zijn wonderwerken deed.’ Dat klinkt heel mooi, maar is het ook zo? Loven en prijzen werkelijk alle volkeren Maria omdat ze uitverkoren werd om de Moeder van Gods Zoon te worden? We moeten daar niet eens over nadenken, want we weten dat slechts een minderheid van de volkeren Maria vereert. En wij, prijzen wij haar zalig? Voortgaand op de vele kaarsen die in elke kerk aan het Mariabeeld branden zou je zeggen dat wij dat inderdaad doen, maar is het ook zo? Steken wij een kaarsje aan om haar te loven en te prijzen, of om haar hulp af te smeken? Want hulp afsmeken: daar zijn we goed in. We voelen ons immers zo vaak in nood. Relatie, ziekte, overlijden, tegenslag, kinderen en kleinkinderen … er is zoveel waar we hulp voor vragen. ‘Maria, sta ons bij’, bidden we dan, en we steken een kaarsje aan. Is dat fout? Natuurlijk niet. Wij richten ons tot Maria omdat zij een mens is zoals wij, omdat zij, net zoals wij, gelukkige, maar ook ongelukkige dagen gekend heeft, en omdat ze dus direct kan meevoelen met ons. Maar onze verering mag zich niet beperken tot hulp afsmeken, het moet ook echte verering zijn. Verering van een eenvoudig, nederig meisje dat door God werd uitverkoren om de Moeder te worden van zijn Zoon.
Nederig en eenvoudig, zo is Maria, ook dat komt tot uiting in haar lofzang. God ‘toont de kracht van zijn arm, slaat trotsen van hart uiteen. Heersers ontneemt Hij hun troon, maar Hij verheft de geringen,’ bidt ze. En opnieuw moeten we ons afvragen in wie wij onszelf herkennen. Horen wij bij de trotsen van hart? Zijn we dus zo vol van onszelf dat er geen plaats is voor anderen, zelfs niet voor God? Vinden wij onszelf zo geweldig dat we er een dikke nek aan overhouden, of zijn wij nederig en eenvoudig zoals Maria, en respecteren wij onze medemensen, wie of wat ze ook zijn? Staan wij open voor andere meningen en andere opvattingen, of moet er altijd naar ons geluisterd worden en gedaan worden wat wij zeggen?
Mooier klinkt wat Maria bidt. ‘God overlaadt hen die hongeren met gaven, en rijken zendt Hij heen met lege handen,’ zegt ze. En hongeren betekent niet gewoon honger hebben, maar streven naar goedheid, naar liefde, naar inzet, naar nederigheid. Wie daarnaar streeft, wordt door God oberladen met inzicht, rust en vertrouwen, en met geloof, hoop en liefde. Rijken daarentegen streven naar macht, naar bezit, naar onderwerping, zodat ze vanzelf met lege handen eindigen. Niet omdat ze ineens doodarm geworden zijn, maar omdat ze alleen zichzelf hebben. En als je alleen jezelf hebt, zijn je handen inderdaad leeg. Met en voor wie zou je ze trouwens vullen?
‘God is barmhartig van geslacht tot geslacht voor hen die Hem vrezen’, bidt Maria ook. En ‘vrezen’ betekent hier niet dat God alleen barmhartig is wanneer mensen bang zijn van Hem. Hij is immers altijd barmhartig, want Hij is liefde, maar die liefde is alleen voelbaar voor wie Hem aanbidt, vereert, liefheeft. Die kleinen, die geringen, die nederigen laat God nooit alleen. Dat komt ook sterk tot uiting in het visioen in de eerste lezing: wat de draak ook probeert, zij kan het kind niet verslinden, daar zorgt God zelf voor.
Zusters en broeders, de tenhemelopneming van Maria is een bijzondere feestdag. Een dag waarop voor een keer Jezus niet centraal staat, maar Maria, een mens zoals wij. Geen mens met een dikke nek, maar een mens vol geloof, vol nederigheid, vol dankbaarheid. Een mens die een voorbeeld is voor ons, maar ook een schitterend teken is van hoop. Want als de mens Maria ten hemel is opgenomen, zullen ook wij, mensen, eeuwig leven bij onze Vader in de hemel, en dat is een heel mooi vooruitzicht. Amen.