- Eerste lezing: Handelingen 1, 1-11
- Evangelie: Marcus 16, 15-20
‘Toen zij eens bijeengekomen waren, stelden zijn leerlingen de vraag: Heer, gaat Gij binnenkort voor Israël het koninkrijk herstellen?’
Zusters en broeders, je herkent die vraag van de apostelen heel zeker, want ze komt uit de eerste lezing. En ik denk dat Jezus behoorlijk ontgoocheld was toen Hij ze hoorde, en dat Hij zich afvroeg: ‘Hebben ze dan echt niets begrepen? Drie jaar zijn ze met Mij opgetrokken. Ik heb gesproken over het Koninkrijk van God, en over mijn Vader in de hemel die vol liefde en vrede is. Ik heb aandacht gehad voor alle mensen: voor armen en rijken, zieken en gezonden, lammen en kreupelen, melaatsen en zondaars. Nooit heb Ik ook maar één woord over politiek gezegd, en nu Ik doorheen mijn lijden de dood heb overwonnen, is hun enige vraag of Ik binnenkort voor Israël het koninkrijk ga herstellen. Nee, ze hebben niets begrepen. Het enige wat Ik kan doen is hun mijn Geest zenden, want anders brengen ze er niets van terecht.’
Dat waren dus misschien Jezus’ gedachten, en wellicht daarom maakt Hij zijn apostelen meteen duidelijk wat ze moeten doen: ‘zijn getuigen zijn in Jeruzalem, in heel Judea en Samaria, tot aan de uiteinden van de aarde.’ Dat is de opdracht die zijn leerlingen krijgen, en die heeft niets met het koninkrijk van Israël te maken, maar alles met het Koninkrijk van God over heel de aarde. Dat Koninkrijk van liefde en vrede moeten ze helpen opbouwen, en daarvoor moeten ze duivels van egoïsme, machtswellust en onderdrukking uitdrijven, en talen van liefde, vrede, nederigheid, en barmhartigheid spreken Ze moeten ook hulp bieden aan zieken en mensen in nood, en ingaan tegen slangen van geweld, oorlog en burgeroorlog. Alleen door zich zo in te zetten, kunnen ze meebouwen aan Gods Koninkrijk van liefde en vrede.
Na deze woorden wordt Jezus ten hemel opgenomen, en wanneer zijn leerlingen Hem nastaren, staan er opeens twee mannen in witte gewaden bij hen die zeggen: ‘Mannen van Galilea, wat staat gij naar de hemel te kijken? Jezus zal op dezelfde wijze terugkomen als gij Hem naar de hemel hebt zien opstijgen: Hij zal dus de opdracht herhalen die Hij u zojuist heeft gegeven, en Hij zal zien wat gij ervan hebt terechtgebracht.’
Die opdracht hebben ook wij bij ons doopsel gekregen, en hij wordt vandaag herhaald. Ook aan ons vragen die mannen in witte gewaden dus: ‘Mannen en vrouwen van … (naam van gemeente, stad, parochie), wat staan jullie naar de hemel te staren? Jullie moeten niet staren naar het niets, maar doen wat Jezus aan zijn apostelen en ook aan jullie heeft opgedragen, en dat is in deze wereld meebouwen aan het Koninkrijk van Gods liefde en vrede.’
Zusters en broeders, dat is de zin van Jezus’ hemelvaart. We vieren dus niet dat Hij ons verlaten heeft, en we vieren zeker niet dat Hij niet lichamelijk onder ons aanwezig is. Wat we wel vieren is dat Hij ons bij zijn hemelvaart de zending heeft toevertrouwd die Hijzelf van zijn Vader heeft gekregen, en dat is dat Hij de wereld moet uitbouwen tot een hemel op aarde. Een hemel van liefde, vrede, barmhartigheid, gerechtigheid. We moeten Jezus dus helemaal niet nastaren bij zijn hemelvaart. Hij is immers geen astronaut op weg naar verre sterren in het immense heelal, nee, Hij is de Zoon van God, Hij is God die onder ons heeft gewoond, en die ons de weg naar de hemel op aarde heeft voorgeleefd. Laten we Hem volgen op die weg, zodat we vol geloof en vol enthousiasme kunnen meebouwen aan Gods Koninkrijk van liefde en vrede op aarde. Amen.