- Eerste lezing: Jesaja 50, 5-9a
- Evangelie: Marcus 8, 27-35
Zusters en broeders,
Zoals zo dikwijls kunnen we de verhalen in de lezingen direct op onszelf toepassen. In de eerste lezing moet Jesaja kiezen of hij wel of niet naar Gods woord wil luisteren. Hij wil dat inderdaad doen, en dat blijkt niet door iedereen gewaardeerd te worden, want hij houdt er veel vijanden aan over. Dat klinkt ons wellicht bekend in de oren, want ook wij hebben het heel waarschijnlijk al meegemaakt dat niet iedereen onze keuze of keuzes waardeert. Kiezen wie onze levenspartner wordt, of we kinderen willen of niet, welk beroep we uitoefenen, naar welke collega we luisteren en naar welke niet, welke auto we kopen, waar en wanneer we wel of niet op vakantie gaan … we kunnen eindeloos blijven doorgaan, want we moeten voortdurend keuzes maken, en bijlange niet iedereen waardeert die altijd. Zijn we, net als Jesaja, bereid om trouw te blijven aan onze keuzes, ook al is dat niet altijd gemakkelijk en aangenaam?
Even toepasselijk is het evangelie. Jezus vraagt aan zijn leerlingen: ‘Wie zeggen de mensen dat ik ben?’ Hij vraagt dat in de buurt van Caesarea van Filippus. Dat is een stad in het noorden van Galilea, waar in Jezus’ tijd een paar druk bezochte heiligdommen van de Griekse goden Pan en Zeus waren. Wellicht daarom vraagt Jezus precies in die buurt wat de mensen over Hem zeggen. Zien ze Hem misschien als de zoon of de bode van een van die afgoden? Uit de antwoorden van de apostelen blijkt dat dit niet zo is: de mensen zien Hem als een belangrijke Joodse profeet. En zoals altijd geeft Petrus het juiste antwoord: ‘Gij zijt de Christus’, anders gezegd: ‘Gij zijt de Messias op wie we al eeuwen wachten.’ Maar wanneer Jezus zegt dat dit geen keizerlijke macht, geen koningschap en geen politieke macht inhoudt, maar pijn en lijden, en dat Hij door de dood moet gaan om de dood te overwinnen, probeert Petrus Hem uit alle macht op andere gedachten te brengen. Waarop Jezus hem verontwaardigd verwijt dat hij een satan is die zich laat leiden door menselijke verlangens, en niet door Gods wil.
En hier moeten we ons eerlijk afvragen of wij anders zouden reageren dan Petrus. Aanvaarden wij dat Jezus de kruisdood onderging, en kennen wij Hem echt? Zo echt dat we echt naar Hem luisteren, dat we dus doen wat Hij ons vraagt te doen? Hebben wij dus lief zoals Hij? Zijn we nooit uit op wraak, maar kunnen wij altijd vergeven en vergeten? Hebben wij oprecht aandacht voor onze medemensen? Zijn we echt nederig en barmhartig? Of moeten we toch maar toegeven dat we, net als de apostelen, Jezus niet echt kennen en Hem niet aanvaarden zoals Hij is, omdat we geen profeet willen die veel van ons eist, maar een God die in alle omstandigheden voor ons zorgt.
Maar Jezus laat er geen gras over groeien: ‘Wie mijn volgeling wil zijn, moet Mij volgen door zichzelf te verloochenen en zijn kruis op te nemen,’ zegt Hij resoluut. Dat klinkt niet zo aantrekkelijk. Gelukkig wil ‘onszelf verloochenen’ niet zeggen dat we geen aandacht mogen hebben voor onszelf. Wel dat we niet egoïstisch mogen zijn en dat we onszelf niet op een pilaar moeten plaatsen om vanuit de hoogte op de anderen neer te kijken. Dat moeten we zeker niet doen. Wat we wel moeten doen is aandacht hebben voor anderen, en hulpvaardig zijn. En ons kruis opnemen wil echt niet zeggen wat we moeten gekruisigd worden, wel dat we moeten aanvaarden dat we soms, misschien zelfs altijd, een kruis moeten dragen. Een kruis van ongeluk, van tegenslag, van ziekte en dood, van kanker, van handicap, van armoede, van eenzaamheid, van gevangenis. Of een kruis van niet aanvaard te worden omdat we anders van kleur, van geaardheid, van afkomst, van talent zijn. Tientallen kruisen moeten er gedragen worden.
Zusters en broeders, zoals altijd gaf Jezus daar een sterk voorbeeld van: zonder protest nam Hij zijn kruis letterlijk op. Als we zijn volgeling willen zijn, moeten we dus niet zagen en klagen als ons iets tegenzit. En ook niet mistevreden zijn en ons niet in de steek gelaten voelen, maar sterk zijn in het geloof dat Jezus, dat God ons kruis altijd helpt dragen. En zoals Jesaja in de eerste lezing zo goed laat zien, geeft dat geloof heel veel sterkte. Amen.