- Eerste lezing: Job 7, 1-4.6-7
- Evangelie: Marcus 1, 29-39
Zo arm als Job, Job krijgt op zijn kop, hij zit daar als Job op zijn mesthoop, zo geduldig als Job …
Zusters en broeders, er zijn wel meer zegswijzen met Job. Die hebben niets te maken met de ‘job’, die we doen en anders uitspreken, maar met het hoofdpersonage in het oudtestamentische boek Job. Daarin wordt verteld dat Jobs leven van gezondheid, welvaart en familiegeluk totaal aan diggelen wordt geslagen wanneer de duivel vrij spel krijgt om hem te beproeven. Hij verliest werkelijk alles en iedereen, en zit uiteindelijk bedekt met zweren op de mesthoop, en dat is zowat de enige plek die nog van hem is. En zoals we hoorden in de eerste lezing bidt hij totaal wanhopig tot God: ‘Bedenk dat mijn leven een ademtocht is en dat mijn ogen het geluk niet meer zullen zien.’ Maar omdat hij ondanks zijn ellende trouw blijft aan God, wordt alles weer goed, en wordt hij weer even gezond, even welvarend en even gelukkig als voordien.
Wellicht is het duidelijk dat Job het symbool is van de mens die zo zwaar getroffen wordt door leed en ellende dat hij geen uitkomst meer ziet en wil sterven. Misschien kennen wij ook zulke mensen die alleen maar door ellende getroffen worden, of misschien worden wijzelf door zoveel leed getroffen dat ook wij ons wanhopig en misschien opstandig afvragen: Waarom moet ik dat ondergaan en de anderen niet? Maar hoe dan ook, we moeten er niet over fantaseren: de wereld loopt vol met mensen die het niet beter hebben dan Job op zijn mesthoop, mensen die op straat, op vuilnisbelten, onder bruggen leven. Mensen die zo arm zijn dat ze nauwelijks kunnen overleven. Mensen die vluchtelingen zijn en nergens welkom. Mensen met een vreselijk heden en zonder toekomst.
Hoe anders is het in het evangelie. Simon en Andreas vertellen Jezus dat de schoonmoeder van Petrus met koorts in bed ligt, en ze moeten Hem niet eens om hulp vragen: Hij geneest haar onmiddellijk. Dat heeft tot gevolg dat de hele stad hun zieken naar Hem toebrengt. Hij geneest ze en drijft tal van boze geesten uit. Boze geesten die ook vandaag nog bestaan: geesten van egoïsme, van hebzucht, van immense rijkdom naast afgrijselijke armoede, van leugen en bedrog, van helemaal geen respect voor milieu en natuur.
Opvallend in het evangelie is dat Jezus het duidelijk opneemt voor mensen in nood, voor kleine mensen, gewone mensen, mensen met problemen. Doen wij dat ook? Hebben wij ook oog voor mensen in nood? En als we daar geen oog voor hebben, zijn we dan ten minste eerlijk in ons maatschappelijk gedrag? Liegen en bedriegen we niet als het in ons voordeel is? Betalen we eerlijk rekeningen en belastingen? Respecteren we wat ons in verband met corona wordt opgelegd, zodat we onszelf en onze medemensen niet in gevaar brengen, of zeggen we: Ieder voor zich. Ik doe wat ik wil en ik trek me niets aan van de anderen.
Zusters en broeders, in het evangelie horen we dat Jezus diep in de nacht opstond en naar een eenzame plaats trok om te bidden. Toen Simon en zijn metgezellen Hem gevonden hadden, zegden ze: ‘Iedereen zoekt U.’ Natuurlijk zocht iedereen Hem omwille van de genezingen de vorige dag. Dat willen ze uiteraard opnieuw meemaken. En ook opnieuw moeten wij ons afvragen: Doen wij dat ook? Zijn wij ook op zoek naar Jezus tot we Hem vinden? Zoeken ook wij genezing bij Hem van de boze geesten die ons leven soms teisteren? En willen wij echt van die geesten bevrijd worden: van die geesten van egoïsme, onverschilligheid, eigenbelang enzovoort? Als we naar de immer groeiende leegte in onze kerken kijken, zien we dat er minder en minder mensen zijn die Jezus zoeken om genezen, om bevrijd te worden. Wij zijn bij die weinigen. Laten we dus in diep geloof bidden dat Hij ons zou genezen van al onze boze geesten, zodat we Hem vol liefde in woord en daad kunnen volgen. Zodat we echte christenen zijn. Amen.