- Eerste lezing: Job, 38, 1.8-11
- Evangelie:Marcus 4, 35-41
Zusters en broeders,
Job, over wie we hoorden in de eerste lezing, was de rijkste mens in het Oosten. Hij had zeven zonen en drie dochters, bezat 7000 schapen, 3000 kamelen, 1000 koeien, 500 ezels en heel veel knechten, slaven en slavinnen. Maar op een dag verloor hij alles: zijn massale kudde werd gestolen, zijn knechten en slaven werden vermoord, en zijn zonen en dochters kwamen om het leven toen het huis waarin ze zich bevonden door een plotse orkaan op hen neerstortte. En om hem helemaal te treffen werd hij ook nog melaats. Hoe diepgelovig hij ook was, even gaf hij God de schuld van al zijn miserie. In de lezing hoorden we hoe God daarop reageert. ‘Waar was je toen de zee tegen haar poorten beukte en Ik daar paal en perk aan stelde?’
Wat Job ondergaat, ondergaat ook onze wereld, dus vraagt God ook aan ons: ‘Waar was je toen Ik je de prachtige aarde in bruikleen gaf? Waar was je toen de wouden werden afgebrand, de oceanen vuilnisbelten werden, de lucht vervuilde en het klimaat op hol sloeg? Wat heb je terechtgebracht van de wereld van liefde, vrede en vreugde die Ik je geschonken heb?’ En net als Job kunnen we niet antwoorden, behalve dat we, net als hij, dikwijls veel ellende ondergaan.
Ellende is er ook in het evangelie. Jezus en de apostelen steken het meer van Galilea over en plots ontstaat zo’n hevige storm dat ze bijna zinken. De apostelen raken in paniek, vooral omdat Jezus rustig ligt te slapen. Want Hij doet wat zijn Vader doet: Hij dringt zich niet op, Hij laat zijn leerlingen vrij. Pas als ze zijn hulp inroepen, grijpt Hij in. Want zo is God, zo is Jezus: Hij dwingt ons niet onze vrije wil op te geven, ook niet in de storm waarin ons leven kan terechtkomen. Pas als we zijn hulp afsmeken, komt Hij ons te hulp.
In het evangelie gaat Jezus direct in op de ellende die de leerlingen treft. ‘Waarom zijt gij zo bang? Hoe is het mogelijk dat gij nog geen geloof bezit?’ Het is een vraag die Hij ook aan ons en aan de Kerk stelt. Hoe is het mogelijk dat wij nog geen geloof bezitten! Geloof in de verrezen Heer, geloof in de God van liefde, vrede en vreugde. Hoe is het mogelijk dat wij reageren zoals de apostelen, toen ze Jezus na zijn verrijzenis voor het eerst terugzagen. ‘Ze wierpen zich in aanbidding neer; sommigen echter twijfelden’, zo staat het letterlijk in het evangelie dat we vier weken geleden op het feest van de heilige Drie-eenheid hoorden.
Het is allemaal zo herkenbaar. Ook wij worden soms, misschien zelfs dikwijls, getroffen door stormen die ons leven teisteren, en die ons doen twijfelen, omdat we ons in die momenten van tegenslag, van verdriet en ellende door God, door Jezus verlaten voelen. Zodat ook wij misschien soms roepen: ‘Meester, waarom slaapt Gij? Ziet Gij niet dat ik verga?’
Maar wanneer de apostelen in paniek verkeren, gebiedt Jezus ‘Zwijg stil’ aan de storm, en die gaat onmiddellijk liggen. Het gevolg is dat ‘de apostelen door een grote vrees bevangen worden.’ Dat wil niet zeggen dat ze doodsbang zijn van Jezus, wel dat ze Hem niet meer kunnen volgen. Vandaar hun vraag: ‘Wie is Hij toch dat zelfs wind en water Hem gehoorzamen?’
Zusters en broeders, ook wij zullen nooit begrijpen wie God, wie Jezus is, want net als de apostelen zijn wij mensen, terwijl God God is. Maar ook net als de apostelen, kunnen we altijd zijn hulp afsmeken. Hij laat ons nooit in de steek. Ons niet, en zijn Kerk niet. En dat is een gelukbrengende zekerheid. Amen.