- Eerste lezing: Deuteronomium 26, 4-10
- Evangelie: Lukas 4, 1-13
Zusters en broeders,
Vorige woensdag was het Aswoensdag, vandaag is het de eerste zondag van de veertigdagentijd. De ouderen onder ons weten dat dit vroeger de vasten was, en dat er toen echt moest gevast worden. Je mocht maar één keer per dag een volle maaltijd nemen, op woensdag en vrijdag was vlees verboden, en er waren onthoudingen van roken, drinken, snoepen en andere versnaperingen. Alleen ’s zondags moest er niet gevast worden. Waarop die vasten steunde, hoorden we in het evangelie. Daarin wordt verteld dat Jezus zonder te eten veertig dagen in de woestijn verbleef, zodat Hij toegroeide naar zijn openbaar leven. Naar dat voorbeeld van Jezus was de vasten dus een tijd om naar Pasen toe te groeien. Vandaag groeien we niet meer naar Pasen toe door te vasten, maar door ons toe te leggen op bezinning, gebed, vroomheid, groeiend geloof, liefdadigheid, broederlijk delen.
Maar het zal je ook wel opgevallen zijn dat in het evangelie de aandacht niet echt uitgaat naar de veertigdaagse vasten van Jezus, maar naar de drievoudige poging van de duivel om Hem te verleiden. Daar moet dus onze aandacht naar uitgaan, want de duivel probeert ook ons te verleiden, en hij gebruikt daarbij dezelfde bekoringen als die voor Jezus. Nee, stenen in brood veranderen kunnen ook wij natuurlijk niet, maar het gaat daar ook niet over. Wel over het misbruiken van alles wat we kunnen in ons eigen voordeel. Daarover moeten we ons zeker afvragen of we altijd aan die bekoring weerstaan, want geef toe: het is verleidelijk al je kunnen en heel je hebben en houden alleen aan jezelf te besteden en alleen voor jezelf in te zetten. Doe je dat wel, dan ben je echt goed bezig, zegt de duivel, want dan heers je over de anderen.
En heersen, de baas zijn, ook daarmee probeert de duivel Jezus te verleiden. Hij biedt Hem zelfs de heerschappij over de hele wereld aan, maar Jezus is Hitler niet, en ook niet Mao, Stalin of Poetin. Hij wil alleen God aanbidden en dienen, niet zichzelf. Opnieuw moeten we ons afvragen of wij onze macht niet misbruiken, of wij niet altijd onze zin willen krijgen. Of we niet verslaafd zijn aan onze eigen goesting en onze eigen verlangens. Of wij dus niet te veel onszelf aanbidden en onszelf dienen.
Misschien zijn we zelfs kwaad als die goesting niet wordt ingevolgd, zoals we misschien ook kwaad zijn als God niet doet wat wij vragen. Want ook in die zin daagt de duivel Jezus uit. ‘Spring vanop die hoge tempelpoort maar naar beneden, God zal u wel beschermen’, zegt hij. Waarop Jezus antwoordt: ‘Gij zult de Heer uw God niet op de proef stellen.’ Misschien zijn wij echter soms geneigd dat wel te doen. Misschien zijn we soms kwaad omdat we ziek zijn, terwijl we bidden om genezing. Omdat we tegenslag hebben, terwijl we kaarsen branden om geluk te hebben. Omdat we problemen hebben, terwijl we niet ophouden te bidden om geluk.
Het zijn die bekoringen waarvan we ons in deze veertigdagentijd moeten bevrijden. Bekoringen van zelfzucht, van egoïsme, van wankel geloof, van zoeken naar succes, naar rijkdom, naar zelfverheerlijking, naar de schuld altijd op anderen steken, zelfs op God, maar nooit op onszelf. Het zou goed zijn als we bij dat alles de laatste zin van het evangelie niet uit het oog zouden verliezen. Daarin hoorden we dat de duivel inzag dat hij Jezus niet kon verleiden, dus ging hij voor een tijd weg van Hem. Voor een tijd, dus niet voor altijd. We weten dat hij terugkwam wanneer hij Jezus door de hogepriesters en schriftgeleerden liet vermoorden. En zo zien we dat de duivel het nooit opgeeft. Hij wacht gewoon op een zwak moment om toe te slaan, net zoals een roofdier wacht op een zwak moment van zijn prooi. Dat doet de duivel dus ook met ons: een zwak moment afwachten om ons zover te brengen dat we doen wat hij wil. Dat we dus we egoïstisch zijn, zeker van ons eigen gelijk, keihard tegen onze naasten, alleen bezig met onszelf en met onze zelfverheerlijking. Dat we dus monsters als Hitler, Mao, Stalin en Poetin volgen, en niet Jezus. Dat is wat de duivel wil.
Zusters en broeders, zulke duivelse bekoringen afwijzen, daartoe worden we aangespoord in de veertigdagentijd. ‘Breng ons niet in beproeving, maar verlos ons van het kwade’, bidden we in het Onze Vader. Ons inzetten om goede christenen te zijn die Jezus volgen in heel ons doen en denken. Christenen zijn die niet klagen en zagen, maar bidden en danken, zoals de Israëlieten danken voor de eerste oogst in het beloofde land, wat we hoorden in de eerste lezing. En toegroeien naar Pasen, naar de verrijzenis van Jezus, die een voorbode is van onze eigen verrijzenis. Moge onze veertigdagentijd echt vruchtbaar zijn. Amen.