- Eerste lezing: Genesis 18, 20-32
- Evangelie: Lucas 11, 1-13
Zusters en broeders,
Het is duidelijk dat bidden centraal staat in de lezingen, en het is ook duidelijk dat God luistert naar mensen die blijven aandringen. Het verhaal van Abraham is daarvan een prachtig voorbeeld. Wat Abraham doet, lijkt trouwens niet meer echt op bidden, maar veeleer op sjacheren. Maar hoe dan ook, God de Heer wil zijn bede involgen. In het evangelie beklemtoont ook Jezus dat je met aandrang moet blijven bidden; ‘Vraag en u zal gegeven worden, zoek en gij zult vinden, klop en er zal worden opengedaan’, belooft Hij.
En daarbij kunnen we ons afvragen of wijzelf ook geven wat we beloven. ‘Ik wil je man, je vrouw zijn en ik beloof je trouw te blijven in goede en kwade dagen, in armoede en rijkdom, in ziekte en gezondheid’ beloven we in een relatie, en dat zijn heel mooie woorden, maar wordt die belofte ook gehouden? En er wordt ons ook zoveel beloofd in de politiek, in de reclame, op het werk, in het bedrijfsleven. Overal en in alle omstandigheden hoor je niets anders dan goed, gezond, ontspannend, voordelig, en nog zoveel andere beloftes, maar is het allemaal waar? Levert de werkelijkheid niet dikwijls stenen in plaats van brood, slangen in plaats van vissen, en schorpioenen in plaats van eieren? Of wordt ons in de werkelijkheid zelfs helemaal niets aangeboden, en gaat het alleen maar om valse beloftes?
Misschien hebben we dat gevoel ook dat God ons niet geeft wat we biddend vragen. Maar het is daarbij niet uitgesloten dat we niet echt goed beseffen hoe Jezus ons heeft leren bidden. Om te beginnen leert Hij ons dat God niet ver en hoog van ons vandaan is, maar dat Hij onze Vader is. Dat we dus zijn kinderen zijn, en welke vader zal zijn kind een steen geven in plaats van een brood? En Jezus heeft ons vooral ook geleerd dat we eerst onze hemelse Vader toewensen dat zijn naam geheiligd wordt en zijn wil op aarde even vanzelfsprekend uitgevoerd wordt als in de hemel, zodat de wereld een Rijk van liefde, vrede en vreugde wordt. Dat vragen we dus eerst in ons gebed, en pas dan bidden we voor onszelf: voor dagelijks brood, dus niet voor rijkdom en bezit, maar voor eenvoudig levensonderhoud. En verder vragen we dat we fouten van anderen zouden kunnen vergeven, zodat onze Vader ook onze fouten kan vergeven. En we vragen ook dat Hij ons niet in beproeving zou brengen: de beproeving dat we twijfelen aan ons geloof, of dat we moeten kiezen tussen goed en kwaad. Of dat we in zulke zware beproevingen zouden komen dat we net als Jezus zouden bidden: ‘Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten?’ Verlos ons van al dat kwaad, leert Jezus ons daarom bidden.
Maar God verlaat ons niet, ook al hebben we wellicht meer dan eens dat gevoel. God is immers een liefhebbende Vader en Moeder. In de eerste lezing hoorden we dat Abraham helemaal niet tot dat inzicht gekomen was. Volgens hem is God een wraakzuchtige heerser die genadeloos inbeukt op hen die zijn wil niet volgen. Dus smeekt hij dat God Sodom en Gomorra niet zou vernietigen, terwijl God helemaal niets van zo’n vernietiging gezegd heeft. Maar hoe dan ook, zo’n straffende, onbarmhartige God is bij Jezus ondenkbaar. Zijn en onze Vader is liefde, vrede en vreugde, en tot Hem kunnen we als kinderen vol vertrouwen bidden.
Zusters en broeders, misschien zijn we geen echte, geen goede bidders. Misschien bidden we maar heel zelden. Het zou goed zijn als we ons aan Jezus zouden spiegelen. Hij bad elke dag tot zijn Vader in de hemel. En ook aan de apostelen kunnen we ons spiegelen. ‘Heer, leer ons bidden’, vroegen ze. We zingen die vraag ook in een prachtig lied: ‘Laat ons bidden in de stilte van ons hart. Dat de Vader ons daartoe bezielen mag.’ Het zou goed zijn als die bezieling op ons zou inwerken, zodat we in de diepste stilte van ons hart om Gods liefde, vrede en vreugde zouden bidden voor ons en voor al onze medemensen, want Hij is ons aller Vader. Amen.