- Eerste lezing: Exodus 17, 8-13
- Evangelie: Lucas 18, 1-8
Zusters en broeders,
In de eerste lezing hoorden we dat Mozes op een heuvel tot God bidt om hulp in de strijd van de Israëlieten tegen Amalek en zijn leger van plunderaars. Zolang hij met opgeheven armen bidt, zijn de Israëlieten aan de winnende hand, maar laat hij zijn armen zakken, dan wint Amalek. Dat lijkt merkwaardig, maar is het niet. Je weet dat ‘je armen laten zakken’ betekent dat je iets opgeeft. Mozes heeft het dus opgegeven te bidden omdat hij ziet dat de Israëlieten niet bestand zijn tegen Amalek. Dat is voor hem het bewijs dat God zijn gebed niet verhoort. Maar Aäron en Chur, die mee met hem de heuvel zijn opgegaan, geloven wél in Gods hulp, en ze zetten hem aan niet op te houden met bidden. ‘Ze ondersteunen zijn armen, elk aan een kant’, hoorden we in de lezing, en dat betekent dat ze samen bidden. En als ze dat doen, zijn de Israëlieten wél aan de winnende hand.
De kracht van het bidden is de boodschap van vandaag. In het evangelie hoorden we dat Jezus ‘in een gelijkenis aan zijn leerlingen leerde dat zij steeds moesten bidden, en dat ze dat niet mochten opgeven.’ Die boodschap is ook tot ons gericht. Maar wie houdt ons dat vandaag voor? En wie leert ons bidden? En waar en wanneer kunnen we samen bidden?
Er moet me in dat verband iets van het hart. Bijna elke zondag kijk ik naar de viering op de televisie, de ene zondag op de Vlaamse en de andere op de Nederlandse televisie. Maar op welke zender ik ook kijk, bijna altijd zie ik een viering waar de gelovigen niet bij betrokken worden. De priester gaat voor, het koor zingt meestal totaal onbekende gezangen, soms in vier stemmen en heel dikwijls in een vreemde taal. En het volk? Dat wacht gedurig – of is het ongedurig? - op het einde van de viering. Immers, samen bidden, samen zingen, samen gemeenschap vieren lijkt van een andere planeet, en de viering doet helemaal denken aan de tijd vóór het Tweede Vaticaans Concilie. Toen stond de priester met zijn rug naar het volk, stond het koor op het doksaal en wachtten de gelovigen net als nu ongedurig tot alles voorbij zou zijn. Ze werden immers nergens bij betrokken. Dat kon ook niet, want alles was in het Latijn. Maar vandaag is het niet in het Latijn, en toch worden de gelovigen in veel vieringen nergens bij betrokken.
En dat leidt opnieuw naar de vraag: Wie leert ons bidden? En waar en wanneer kunnen we samen bidden? Misschien is het dus niet verwonderlijk dat velen, net als Mozes, de armen laten zakken. Dat ze dus niet meer naar de mis komen en dat ze het opgeven te bidden. Misschien geven ook wij het soms op, omdat we, net als Mozes, de indruk hebben dat God toch niet naar ons luistert. Dat Hij ons in de steek laat. Dat we niet krijgen wat we vragen.
Daar brengt Jezus tegen in dat we nooit mogen opgeven te bidden. Want zijn Vader in de hemel luistert wél naar ons. Maar dat betekent niet dat Hij ons altijd geeft wat we vragen. Immers, Hij ziet ons leven veel breder dan wijzelf. Ons leven is immers meer dan genezen van een ziekte, of geluk hebben in wat we ondernemen. Het is ook houden van, danken, helpen, begrijpen, vergeven en zoveel meer.
Wij zijn trouwens niet de enigen wiens gebed niet direct wordt verhoord. Dat moest zelfs Jezus ondervinden. De avond voor zijn lijden en dood bad Hij in de tuin van Getsemane: ‘Vader, als het mogelijk is, laat deze beker aan Mij voorbijgaan.’ Zo bad Hij tot zijn Vader, en de beker van pijn en lijden ging niet aan Hem voorbij. Liet zijn Vader Hem dus in de steek? Nee, dat deed Hij zeker niet. Hij bevrijdde Hem niet van lijden en dood, maar gaf Hem wel de kracht om dat lijden zo sterk te dragen dat Hij op het kruis voor zijn beulen kon bidden: ‘Vader, vergeef hun, want ze weten niet wat ze doen’, en dat hij de berouwvolle moordenaar kon beloven: ‘Ik verzeker u: vandaag nog zult gij met Mij in het paradijs zijn.’ En zijn Vader liet Hem ook zien dat zijn leven veel meer was dan lijden en dood, want na drie dagen liet Hij Hem verrijzen.
Zusters en broeders, laten we bidden dat Jezus, dat God ons het geloof en de kracht geeft om nooit op te geven te bidden. Laten we in deze en in alle volgende vieringen samen bidden en zingen dat Hij ons daarin bijstaat. Amen.