- Eerste lezing: Kolossenzen 1, 12-20
- Evangelie: Lucas 23, 35-43
Zusters en broeders,
Vandaag vieren we ‘Christus, Koning van het heelal.’ De eerste lezing sluit daar goed bij aan. Daarin wordt verteld dat David tot koning van Israël wordt gezalfd, want ‘de Heer heeft u verzekerd: Gij zult mijn volk Israël weiden,’ zeggen de stamoversten. Dat geeft meteen ook de toon aan: David zal geen koning zijn van macht en geweld, maar hij zal een herder zijn die waakt over het volk. De lofzang in de tweede lezing sluit echter veel nauwer aan bij het feest van vandaag. ‘Jezus is de eerstgeborene van heel de schepping, en het heelal is geschapen door Hem en voor Hem,’ juicht Paulus heel bezield.
Hoe anders klinkt het in het evangelie. Daar hangt de Herder die waakt over het volk, de Koning van het heelal, als een misdadiger aan het kruis, en wordt Hij door Joodse machthebbers en Romeinse soldaten bespot. ‘Het volk stond toe te kijken,’ voegt de evangelist daaraan toe. En het volk: dat zijn de mannen en vrouwen die Hem een paar dagen voordien enthousiast welkom heetten in Jeruzalem, terwijl ze met takken en twijgen zwaaiden en riepen: ‘Gezegend Hij die komt in de naam van de Heer. Hosanna in de hemel.’ En dat zijn ook de tweeënzeventig leerlingen die Jezus maanden voordien twee aan twee had uitgezonden om zijn komst aan te kondigen. En het zijn ook de apostelen die de avond voordien op de vlucht zijn geslagen. En de tien melaatsen die Hij heeft genezen, en de blinde die Hij weer heeft laten zien. En ook de overspelige vrouw die Hij van de dood heeft gered. En de tollenaar Zacheus die nu een goed mens is geworden, en Lazarus die door Jezus uit de dood is opgewekt. En de lamme tegen wie Hij zei: ‘Sta op, neem uw mat en stap.’ En nog zoveel anderen zijn het, die nu wanhopig voor zich uit staren, en nog wanhopiger worden wanneer de schriftgeleerden, farizeeën en hogepriesters spotten: ‘Anderen heeft Hij gered, laat Hij zichzelf eens redden als Hij de Messias, de Uitverkorene van God is.’ ‘Juist’, denkt het wanhopige volk, ‘die anderen zijn wij. Ons heeft Hij gered.’ En ze worden nog wanhopiger wanneer ook de soldaten Jezus spottend toeroepen: ‘Als Gij de koning van de Joden zijt, red dan uzelf,’ en een van de gekruisigde misdadigers sluit zich daar cynisch bij aan: ‘Zijt Gij de Messias? Red dan uzelf en ons.’
En dan hoort het wanhopige volk iets totaal onverwachts. ‘Jezus, denk aan mij wanneer Gij in uw Koninkrijk gekomen zijt’, vraagt de andere gekruisigde misdadiger. Het wanhopige volk weet niet wat het hoort. ‘Jezus’, zegt de misdadiger. Iedereen noemt Hem rabbi, meester of heer, en die misdadiger spreekt Hem heel vertrouwelijk aan met zijn naam. Dat deden een tijdje geleden ook de tien melaatsen, de blinde op de weg naar Jericho, en de twee zieken die door de duivel bezeten waren. Alleen zij waren dus zo vol vertrouwen dat ze Jezus met zijn naam aanspraken. En het blijft daar niet bij, want die misdadiger spreekt over het Koninkrijk van Jezus. Het stomverbaasde volk kijkt door zijn wanhoop en zijn tranen heen op naar Jezus en de berouwvolle misdadiger, en hun tranen van wanhoop en verdriet worden tranen van vreugde wanneer Jezus antwoordt: ‘Voorwaar, Ik zeg u: vandaag nog zult gij met Mij zijn in het paradijs.’ En ineens weten ze het: Jezus is helemaal niet de koning van de Joden, zoals op het spotbord boven zijn hoofd geschreven staat. Hij is de Koning van het Paradijs, de Koning van de hemel, de Koning van het Heelal, de Koning van het al. De Koning van het leven na de dood. En wanneer Jezus met luide stem roept’: Vader, in uw handen leg Ik mijn geest’, kloppen ze zich op de borst en gaan vol geloof, vol hoop en vol zekerheid terug naar huis.
Zusters en broeders, zo klinkt het diep ontroerende verhaal van Christus, Koning van het heelal. Het verhaal van vertwijfeling, van machteloosheid, van wanhoop, dat een verhaal wordt van geloof, van hoop, van liefde, van zekerheid. Een verhaal van het paradijs waar wij zullen genieten van de onverwoestbare eeuwigheid met Jezus, de eerstgeborene van heel de schepping, de Koning van het heelal. Amen.