- Eerste lezing: Jesaja 58, 7-10
- Evangelie: Mattheus 5, 13-16
Zusters en broeders,
Vorige week leerde Jezus met de zaligsprekingen zijn leerlingen hoe ze Hem moesten volgen, en het evangelie van vandaag sluit daar naadloos bij aan. ‘Gij zijt het zout van de aarde en het licht van de wereld’, zegt Hij. Met andere woorden, leven volgens de zaligsprekingen doe je niet voor jezelf, je familie, vrienden en kennissen, maar voor al je medemensen, voor heel de aarde, voor heel de wereld. Nederigheid, barmhartigheid, zachtmoedigheid en alle andere zaligsprekingen reiken dus veel verder dan onze directe omgeving, want wij zijn het zout van heel de aarde en het licht van heel de wereld.
We weten dat zout onmisbaar is om smaak te geven aan onze voeding, om wegen sneeuw- en ijsvrij te maken, om voedsel te bewaren, om te zuiveren, te ontsmetten en nog zoveel meer. We weten ook dat licht zo belangrijk is dat we ons geen leven zonder licht meer kunnen voorstellen. Als Jezus zegt dat wij het zout van de aarde en het licht van de wereld zijn, moeten we ons dus de vraag stellen: zijn wij dat inderdaad? Geven wij inderdaad smaak aan het leven van onze medemensen, of moeten ze dat zelf maar doen? Brengen wij licht in het leven van alle mensen, dus ook van mensen die wegkwijnen in eenzaamheid, radeloosheid, angst, burn-out, alcohol-, drugs- of gokverslaving? En brengen wij ook licht in het leven van armen, zieken, gehandicapten, gevangenen, mensen die geen uitweg meer zien? Hebben wij respect voor het milieu en voor de natuur? Spannen we ons in om het klimaat te redden van de ondergang? Of zeggen we: ‘Jezus heeft makkelijk zeggen dat ik het zout van de aarde en het licht van de wereld ben. Ik zit zelf vol problemen en ik ben veel te oud of veel te jong om daaraan mee te doen.’ En misschien klopt dat voor sommigen onder ons, maar dat mag niet beletten dat we toch ons best doen om zout en licht te zijn, en het mag er zeker niet toe leiden dat we de duisternis van onze miserie afwentelen op onze medemensen.
Misschien zeggen we ook: Wat stellen wij, christenen, nog voor? We zijn maar een klein groepje. Hoe kunnen we dan zout en licht van heel de aarde en heel de wereld zijn? Maar moet er veel zout zijn om smaak te geven aan wat we eten? En moet er echt veel licht zijn? Zelfs een glimwormpje geeft genoeg licht om zichtbaar te zijn. Ook hieromtrent is Jezus trouwens heel duidelijk: ‘Waarmee moet men zouten als het zout zijn kracht verliest?’, vraagt Hij. En ook: ‘Zet de lamp niet onder de korenmaat.’ Hij zegt dus niet dat er veel zout en veel lampen moeten zijn. Een beetje is genoeg, en dat beetje kunnen wij zijn als we er zijn voor God en voor onze medemensen.
Dat komt ook duidelijk tot uiting in de eerste lezing. De Joden komen pas terug uit jarenlange Babylonische ballingschap. Ze hebben hun geloof voor een stuk verloren, zijn halve heidenen geworden en zijn op zoek naar een houvast dat weer zin kan geven aan hun leven. Dat vinden ze als ze leven voor God en voor hun medemensen, zegt de profeet Jesaja, want dan zal het licht van God over hen stralen en zullen ze genezing vinden.
Zusters en broeders, laten we ons ook zo inspannen dat het licht van God over ons kan stralen, zodat we zelf het licht van de wereld kunnen zijn. We moeten maar een beetje het nieuws volgen om te weten wat er gebeurt als het licht van God niet aanvaard wordt, en als velen niet het zout van de aarde en niet het licht van de wereld willen zijn: dan heerst er angstwekkende onvrede, zelfs oorlog, en dan worden de aarde en de wereld onleefbaar. Misschien voelen we ons daardoor, net als Paulus in de tweede lezing, ‘zwak, nerveus en angstig’, maar de kracht van Gods Geest is sterker dan mijn zwakheid, voegt hij daaraan toe. Het zou goed zijn dat ook bij ons de kracht van Gods Geest sterker is dan onze zwakheid en onze twijfel, zodat we echt het zout van de aarde en het licht van de wereld kunnen zijn. Amen.