- Eerste lezing: Jesaja 22, 19 - 23
- Evangelie: Mattheus 16, 13 - 20
‘Wie is, volgens de opvatting van de mensen, de Mensenzoon?’
Zusters en broeders, die vraag van Jezus klinkt ons heel bekend in de oren, want het is een vraag die wij ook wel eens stellen, misschien niet luidop, maar wel inwendig. ‘Wat zeggen de mensen van mij? Weten de mensen wie ik echt ben?’ Het zijn heel normale vragen. Het is dus ook heel normaal dat Jezus die vraag stelt. Maar zijn vraag is veel diepgaander dan een gewone menselijke vraag, want Hij vraagt wie volgens de mensen de Mensenzoon is.
Maar wat is dat eigenlijk: een mensenzoon? Heel eenvoudig: dat is de zoon van een mens. Een synoniem is dus mensenkind, en dat zijn wij allemaal. Maar wellicht verwees Jezus met zijn vraag naar de Mensenzoon die bij de profeten Ezechiël en Daniël niet zomaar een mensenkind is, maar een direct verband heeft met God. Jezus noemt zichzelf nooit de Zoon van God, maar Hij bedoelt met de Mensenzoon in elk geval iets anders dan een mensenkind.
Het antwoord op zijn vraag bewijst dat er niets nieuws is onder de zon, want de mensen denken helemaal niet in de richting van wat Ezechiël en Daniël zeggen, maar vergelijken Jezus gewoon met Johannes de Doper, Elia, Jeremia en andere profeten. Ze brengen Hem dus onder in het vakje van de grote profeten. Dat doen wij dikwijls ook: iemand onderbrengen in een vakje. We zeggen of denken niet direct wie of hoe iemand is, maar vergelijken hem of haar met andere mensen. ‘Hij is helemaal gelijk zijn vader, en zijn vrouw is precies haar tante.’ Of we brengen mensen onder in een beroep, en dan is iemand de verpleegster, de postbode, de leerkracht, de bouwvakker, de directeur. Of de gepensioneerde, de vader van, de broer van, de zus van. In het ziekenhuis gaat het om de patiënt van kamer x, in de warenhuizen is het klant ij, en in veel gevallen is hij of zij niet meer dan een codenummer. Maar zijn we ook onszelf? En zijn andere mensen echt die bepaalde man en die bepaalde vrouw?
Tegen die achtergrond van mensen in vakjes wordt de vraag van Jezus heel belangrijk. Is Hij meer dan de zoon van Jozef en Maria? Meer dan een profeet? Het antwoord van Petrus op die vraag is indrukwekkend: ‘Gij zijt de Christus, de Zoon van de levende God’, zegt Hij, en dat is zo verbazingwekkend knap dat Jezus zegt: ‘Petrus, dat weet je niet van jezelf. Dat heeft mijn hemelse Vader je in de oren gefluisterd.’
Zoals altijd moeten wij ons afvragen waar wij staan in dit verhaal. Want ook aan ons vraagt Jezus: Wie ben Ik voor u? En wat is ons antwoord? Wie of wat is Jezus voor ons? Is Hij een idool dat we misschien wel willen, maar niet kunnen volgen met zijn aandacht voor armen en rijken, zieken en gezonden, bedelaars en prostituees? En met zijn Boodschap van liefde, vrede en vreugde voor alle mensen? Hij zegt tegen Petrus: ‘Ik zal u de sleutels geven van het Rijk der hemelen’, maar die geeft Hij niet alleen aan Petrus, die geeft Hij ook aan ons. En dat is niet niets, want een sleutel krijgen wijst niet alleen op een groot vertrouwen, maar ook op een grote verantwoordelijkheid. Immers, als je een huissleutel krijgt, moet je echt goed voor dat huis zorgen. God geeft de sleutel van zijn Koninkrijk van liefde, vrede en vreugde dus in onze handen, en zo geeft Hij ons ook de opdracht om zijn werk te volbrengen.
Zusters en broeders, waarop wachten wij om die opdracht uit te voeren? Om dus mee te bouwen aan Gods Koninkrijk van liefde, vrede en vreugde? We moeten daarbij niet wanhopig worden omdat dat bijlange niet altijd lukt, want we gaan soms liever onze eigen weg dan de weg van God. Maar we moeten in dat verband maar aan Petrus denken: Hij kreeg de sleutel van Jezus, en toch was precies hij de apostel die Hem bij Pilatus drie keer verried. ‘Ik ken die man niet’, herhaalde hij woedend. Meer dan waarschijnlijk kennen wij Jezus ook niet altijd, maar laten we het toch maar nooit opgeven om zijn weg te gaan, want dat is een heerlijke weg van liefde, van vrede, van vreugde, en meer moet dat toch niet zijn om ons gelukkig te voelen. Amen.