- Eerste lezing: Maleachi 1, 14b - 23. 2b. 8.- 10
- Evangelie: Mattheus 23, 1-12
Zusters en broeders,
Het is begin november, en we weten uit ervaring dat deze maande kil en koud kan zijn. Geen nazomertjes, geen warme dagen meer, ’s morgens niet klaar en ’s avonds vroeg donker. Kil, koud en donker: zo is november dikwijls. En zo is dikwijls ook het nieuws. De vreselijke mensonwaardige oorlogen in Oekraïne en de Gazastrook. Maar ook de vele menselijke problemen, aanslagen, onenigheid, wangedrag en machtsmisbruik zijn schering en inslag.
Maar dat is allemaal niet nieuw, integendeel. In de eerste lezing trekt de profeet Maleachi enkele duizenden jaren geleden fel van leer tegen de priesters die van Gods weg zijn afgeweken. Daarom laat God de Heer een vloek over hen komen, en zal het volk minachtend op hen neerkijken.
Het lijkt wel een voorsmaakje van wat we in het evangelie hoorden, waar Jezus de schriftgeleerden en de farizeeën keihard aanpakt. Zij zijn meesters in het opleggen van ondraaglijke lasten die ze zelf niet dragen. Het enige wat zij willen is opvallen, overal ereplaatsen krijgen en rabbi, leraar, genoemd worden. Maar dat zijn ze helemaal niet, integendeel. Je kan immers wel naar hun woorden, maar niet naar hun daden handelen, want die gaan helemaal in tegen de wet van God.
Ook die woorden lijken een voorsmaak van de vreselijke werkelijkheid waarmee we de voorbije maanden in onze Kerk geconfronteerd werden: het afschuwelijke wangedrag van zoveel geestelijken, niet alleen vandaag, maar door de eeuwen heen. De keiharde woorden die Jezus over de schriftgeleerden en de farizeeën zegt, zegt Hij ook over hen.
Gedraag u niet zoals die schijnheiligen, zegt Hij tegen zijn leerlingen, en dat zegt Hij ook tegen ons. Gedraag u niet zoals die geestelijken die hun macht en hun positie misgebruiken om gelovigen allerlei geboden en verboden op te leggen waar ze zich zelf niet aan houden. Maar we moeten ons afvragen of wij zelf ook niet in de fout gaan. Of ook wij aan anderen geen verplichtingen opleggen die we zelf niet navolgen. En of we van anderen geen voorbeeldige en foutloze gedragingen verwachten, terwijl wij zelf bijlange niet altijd foutloos zijn. Niet in ons dagelijks leven, en ook niet als christen. Want zijn we altijd voorbeeldige christenen die helemaal leven naar Jezus’ Blijde Boodschap van liefde en vrede? Houden we inderdaad evenveel van onze naaste als van onszelf? Zijn ook wij misschien eerder schijnheilig dan heilig? En willen ook wij geëerd worden, als waren wij een belangrijk iemand?
Zusters en broeders, op het einde van het evangelie hoorden we woorden van Jezus die we niet kunnen negeren. Hij zegt: ‘De belangrijkste onder u zal uw dienaar zijn.’ En Hij zegt ook: ‘Wie zichzelf verheft, zal vernederd, en wie zichzelf vernedert, zal verheven worden.’ En dat zijn woorden waarop zijn Boodschap van liefde en vrede gebouwd is. Het komt er dus niet op aan de sterkste en de machtigste te zijn, wel van altijd open te staan voor andere mensen. Van te helpen wie in nood is. Van in een smekend uitgestoken hand de hand van God te zien. We moeten ons daardoor niet vernederd voelen, integendeel. Wanneer we de weg van God gaan, wanneer we dus het Koninkrijk van God helpen opbouwen, bouwen we mee aan liefde, aan vrede, aan vreugde, aan geluk voor onszelf en voor onze medemensen. En wat is hoger dan zo’n heerlijke wereld? Een wereld zoals God die bij zijn schepping heeft gedroomd. Amen.