- Eerste lezing: Jesaja 60, 1-6
- Evangelie: Mattheus 2, 1-12
‘Sta op, Jeruzalem, laat het licht u beschijnen, want over u schijnt de luister van Jahweh. Duisternis bedekt de aarde en donkerte de volkeren, maar over u schijnt Jahweh, zijn glorie is boven u verschenen.’
Zusters en broeders, zo klinkt in de eerste lezing de lofzang van de profeet Jesaja over Jeruzalem. En het blijft daar niet bij, want van overal stromen volkeren en koningen toe, en ze brengen goud, wierook en allerlei schatten mee om de stad te eren. Een prachtige lofzang is het, meer dan 700 jaar oud als Jezus geboren wordt. Maar wanneer Wijzen uit het oosten zijn licht volgen om Hem te eren, komen ze tot de vaststelling dat de luister van Jahweh helemaal niet over Jeruzalem schijnt, integendeel, de ster die zij vanuit het oosten volgden is verdwenen. En bovendien zijn zij de enigen die hulde willen brengen aan de pasgeboren goddelijke Koning.
En daarbij kunnen we ons de vraag stellen: Gaan wij ook op zoek naar die goddelijke Koning? De Wijzen kunnen immers gelden als een symbool van de mens die op zoek is naar hoop, naar licht, naar hulp. Om dat licht te vinden, gaan ze op zoek naar hulp. Dat ze die in Jeruzalem zoeken is eigenlijk normaal: ze willen immers eer brengen aan een pasgeboren koning. En waar is een koning anders te vinden dan in de hoofdstad van het rijk? Maar wellicht weten ze niet echt goed wat ze zich bij die pasgeboren koning moeten voorstellen, en dat wordt er zeker niet beter op wanneer ze horen dat die koning niet in Jeruzalem, maar in Bethlehem geboren is. Maar toch gaan ze die richting uit, en eens ze Jeruzalem verlaten hebben, gaat de ster die ze in het oosten hebben gezien weer voor hen uit. En zo vinden ze de pasgeboren Koning, knielen ze vervuld van diepe vreugde neer om Hem eer te bewijzen, en schenken ze goud, wierook en mirre.
Vervuld van diepe vreugde knielen zij neer: zij begrijpen dus dat dat pasgeborene kind geen koning is zoals alle andere koningen, maar een goddelijke Koning. En daarmee zijn zij, samen met de herders, de eerste gelovigen aan wie de komst van God op aarde gemeld wordt. De herders kregen die blijde boodschap van engelen die Gods lof zongen, de Wijzen worden geleid door de ster van Gods licht.
En zo wordt duidelijk dat God de volkeren niet wil overdonderen als een ongenaakbare heerser, maar als mens onder de mensen. Hij is niet onbereikbaar en niet onzichtbaar, maar neemt de gestalte aan van een pasgeboren kwetsbaar kind. Zo komt Hij midden onder ons, en met zijn woorden en daden van liefde, vrede en vreugde wijst Hij later als volwassen man een weg aan. Een weg die naar alle mensen leidt, dus ook naar armen en zwakken, zieken en lijdenden, stervenden en uitgestotenen. Want allen zijn ze zijn kinderen.
Zusters en broeders, dat is de weg die God, die Jezus ons aanwijst. Een weg die de Wijzen probeerden te vinden, waarbij ze ondervonden dat dit niet altijd gemakkelijk is. Dat is het ook niet voor ons, want we hebben onze eigen zorgen, onze eigen pijn, ons eigen zoeken naar vrede en geluk in een wereld van heel veel pijn en heel veel lijden, van ontelbaar veel mensen die er alleen voor staan, die eenzaam zijn, die geen toekomst zien in een wereld van oorlog, polarisatie, vijandschap. Maar toch ook een wereld van liefde, van hulp, van begrip, van inzet. Zoals zovelen vandaag verkeerden de Wijzen toen in een schijnbaar uitzichtloze situatie, maar zij gaven niet op. Zij bleven zoeken en vragen tot Gods licht weer aan hen verscheen. Laten we ons dus spiegelen aan hen. Laten we hulp vragen als we in nood zijn, maar ook hulp bieden als we dat kunnen, want dan worden wij een licht voor onze medemensen, zoals God een Licht is voor ons. Amen.